“Ik heb altijd zelf uitgemaakt wat ik mooi vind, nooit modes of vrienden gevolgd. Of broers of zussen. Bij ons thuis in Den Haag was er niet veel interesse in muziek. Mijn vader hield van vreselijke jazz, Louis Armstrong, dat soort dingen. Vond ‘ie prachtig om op te dansen. Mijn oudere zus kocht wel eens wat. Dylan, Joni Mitchell, maar ook The Beatles.
Ze had ook The Stones, dat vond ik helemaal niks. Maar The Beatles, dat was een compleet ander verhaal. Ze kocht Help, toen die net uit was, rond ‘66, ik was een jaar of zeven. Daarop stond dat fantastische nummer. [zingt] Hey!, You’ve got to hide your love away.”
Spreekbeurten
“De John Lennon-fase was begonnen. Bleek dat alle nummers die ik goed vond van Lennon waren. Lennon werd mijn eerste held. Op de lagere school hield ik elk jaar spreekbeurten over hem en over de Beatles. En dan steeds maar hopen dat ik een andere juf had. Ze kenden mijn verhaal inmiddels, al zei het mijn klasgenootjes helemaal niets. Vond ik helemaal niet erg. Muziek, dat was iets alleen van mij. Zodra iets gemeengoed werd, vond ik er niets meer aan. Neem Queen, míjn ontdekking. Niemand die het nog kende. Toen kwam Killer Queen en de eerste hits. Toen mocht het nog net. Maar toen daarna Bicycle Race en al die ellende begon, en Queen van iedereen werd, moest ik er niets meer van hebben.”
Made in Japan
“Voor het eerst echt muzikaal gefascineerd was ik door The Sweet op tv. In ‘70 of ‘71, ik zat op de middelbare school. Dat wilde ik! Niet alleen die muziek spelen, maar ook in een band, het hele glam-aspect. Omdat ik nog niets kon, ben ik een playbackband begonnen. Sweet, Slade, Alice Cooper, dat soort dingen speelden we. Het werd een groot succes. We hebben op verschillende scholen opgetreden. Ook op het Dalton College. Daar kwamen na afloop oud-leerlingen naar me: ‘Die glamrock is niks man, da’s voor watjes. Hier, je moet dit eens luisteren’. Ze gaven me Made in Japan van Deep Purple. Thuis heb ik hem meteen beluisterd. Holy shit, dit is het! Wat die Blackmore doet, dat wil ik ook!”