In het al weer derde deel van onze 'Monteren doe je zo!'-tipreeks uit Video Emotion besteden we aandacht aan overgangen, titels en effecten. Via deze link vind je het inleidende stuk, en hier deel twee over editen en bijsnijden.
Als de montage wat betreft het knippen en plakken eenmaal globaal in elkaar zit, wordt het tijd voor het polijsten met overgangen, titels en effecten. Met andere woorden de kunst van het visueel opmaken. En dat is nog niet zo eenvoudig als het lijkt, want al deze bewerkingen vereisen een juiste keuze en timing. Anders wordt het een ratjetoe aan afleidende grafische maniertjes.
De oudste bekende overgang of transition is de cut. Het gaat hierbij om een harde overgang van het ene beeld naar het andere zonder een springer. Bijvoorbeeld door tijdens een gesprek tussen twee acteurs steeds in close-up te wisselen tussen degene die spreekt. Dat geeft een boeiende confrontatie voor de kijker. Onder een springer wordt een lelijke verschuiving in het doorlopende beeld verstaan doordat er een stukje tussenuit geknipt is.
Is een cut niet mogelijk of ziet het er niet uit, dan komen andere overgangen in aanmerking. Bijvoorbeeld een overvloeier of omklappende (boek-)pagina. De verleiding voor de beginner is groot om allerlei daverende 2D of 3D-effecten in de te monteren videofilm op te nemen. Overdaad schaadt echter al gauw. En zeg nu eens eerlijk, hoeveel flitsende overgangen zie je nu eigenlijk in een tv-serie of documentaire. Vrij weinig of het moet een stijleffect zijn zoals gescheiden beeldvensters. Zelfs bij muziekclips beperken de makers zich meestal tot snelle en dynamische beeldwisselingen zonder een overload aan special effects (FX).
De titels vormen de verklarende teksten. Zij geven de videofilm een naam, beschrijven de personages in de ondertiteling, verklaren gebeurtenissen en noemen de medewerkenden in de aftiteling. Dat valt allemaal doeltreffend en stijlvol vorm te geven. Let er op dat voor echt stereoscopische beelden ook echte 3D overgangen gebruikt dienen te worden! Anders krijg je een surrogaat-effect.
Het plaatsen van overgangen en effecten
Voor het plaatsen van een visuele overgang of effect wordt meestal een beeldlas als locatie gebruikt. Het is echter ook mogelijk om deze grafische bewerking over een gehele clip heen te zetten. Bij sommige montagepakketten kun je de las heen en weer bewegen waardoor automatisch een overvloeier van de gewenste lengte om de beeldlas wordt aangebracht. Doorgaans dient er echter een transition of effect uit een bibliotheek (lade of folder) gehaald te worden. Het icoontje daarvan sleept de editor dan over de desbetreffende las of clip. Een andere manier is om de cursor op de las te zetten en vervolgens een overgang of effect uit een uitklapbaar menu te selecteren.
Bij eenvoudiger montageprogramma’s zijn de overgangen of effecten behalve de duur niet nader te bewerken. Geavanceerde NLE-software biedt allerlei instelparameters zoals de richting, kleurverloop, snelheid en vorm afhankelijk van het type effect. Het nauwkeurig besturen van de effecten in de tijd gaat via het aanbrengen van markers, de sleutelbeelden (keyframes). Veelal is er ook keuze tussen 2D en 3D-effecten. De benaming voor transitions en effects is niet bij elk montagepakket gelijk. In de praktijk doet dat er echter weinig toe of de overgang nu transition, effect of filter genoemd wordt. Gewoon eens rustig in de bibliotheekladen kijken wat de DVE-pot schaft.
Ruimte voor overgangen
Een overgang heeft altijd enige ruimte of visuele lucht nodig. Zelfs bij een cut! In het geval van de harde overgangen dient de voorgaande handeling of gesproken tekst/geluidsfragment goed af te zijn alvorens de volgende shot aan de vorige gekoppeld wordt. Laat de zin of beweging afmaken en gun vervolgens nog een halve tot hele seconde aan overgangsruimte. Alleen bij flitsende muziekclips of trailers valt daarvan af te wijken doch geeft ook daar het beeld en het geluid net voldoende ruimte.
Bij de grafische overgangen, de digitale special effects voor video (DVE’s), is eveneens ruimte nodig. Dit aan beide zijden van de las. Een simpele overgang als een overvloeier (dissolve) heeft al een aantal beelden van de staart van de vorige scene en de kop van de volgende scene nodig. Bijvoorbeeld een halve seconde van de staart uitvloeien (fade out) en een halve seconde van de kop invloeien (fade in). Maakt overvloeiers niet te kort of te lang. Een duur van 1 tot 2 seconde is normaal. Let er altijd terdege op of er wel de juiste en voldoende beelden in de dissolve zitten. Beeldjes (frames) die nu net niet gezien mogen worden wegsnijden. Er dienen aan beide kanten van de las wel voldoende beelden te zitten om het DVE te kunnen uitvoeren. Dat doet u door er eerst een stukje aan beide zijden van de beeldlas van af te snijden in de tijdlijn of het storyboard. Die frames zijn dan niet weg, maar staan ter beschikking van het gekozen video-effect.
Een goed hulpmiddel vormt het tijdelijk uitvergroten van het aan te brengen effect op de monitor. Dan zie je precies wat er gebeurt. Na aanbrengen altijd de overgang op zijn werking controleren. Bij gecompliceerde effecten die veel rekentijd vergen eerst een kort stukje uitproberen.