Meestal vallen de definitieve versies van onze schakelingen toch weer nèt even iets gecompliceerder uit dan we hadden geraamd. Bij een eerste blik op figuur 1 lijkt dat hier ook weer het geval, maar dat is maar schijn. Een nadere beschouwing brengt al snel het ontbreken van voedingsspanning en van actieve componenten aan het licht, terwijl bovendien ook het aantal passieve componenten zeer beperkt is, zoals u ziet. We zullen de zaak maar gewoon even van links naar rechts doorlopen.
Geheel links zien we de ingangsbussen. Er is hier gekozen voor een aantal van zes per kanaal, hetgeen in de meeste gevallen ruim voldoende moet zijn. Bovendien kunnen we dan voor de ingangskeuze volstaan met een gangbare draaischakelaar van 2 x 6 standen. Zoals te zien worden de ingangsbussen rechtstreeks verbonden met de contacten van deze schakelaar (SI). Mochten er enkele signaalbronnen bij zijn die wat meer uitgangsspanning produceren dan de rest (de meeste CD-spelers produceren nominaal 2 V of meer!), dan kunnen de desbetreffende ingangen eventueel wat "geknepen" worden. Dat kan met behulp van een instelpotmeterje, zoals in het schema achter de CD-ingang is getekend, of met een uit twee vaste weerstanden bestaande spanningsdeler, zoals aangegeven bij de tuner-ingang. Omdat potmeters nogal eens wat ruis plegen te veroorzaken, heeft laatstgenoemde manier eigenlijk de voorkeur. De waarde van de potmeter of de somweerstand van de spanningsdeler hangt af van de aanbevolen afsluitimpedantie van de signaalbron in kwestie; meestal wordt hiervoor een waarde van ca. 47 kQ aangehouden. Het signaal op de loper van ingangskeuze-schakelaar SI kan prima als tape-output dienst doen. Vandaar dat we dit punt rechtstreeks met de tape-out-bussen hebben verbonden. Of u één of twee stel tape-uitgangen wilt, bepaalt u natuurlijk zelf.
Vanuit de loper van SI gaat het vervolgens verder naar de tape-monitor-schakelaar S2. Met deze driestandenschakelaar in de middenstand wordt gewoon het met SI gekozen ingangssignaal (source) naar de uitgang geleid; de andere twee kontakten van S2 zijn rechtstreeks met de ingangen tape-1 en tape-2 verbonden. Zo is bereikt dat er te allen tijde naar de tape-ingangen kan worden geluisterd, onafhankelijk van de stand van de ingangskeuzeschakelaar.
Goed. Eigenlijk zouden we nu het signaal meteen naar de volumeregelaar kunnen leiden, maar voor de liefhebbers hebben we gemeend ook nog een zogeheten mute-schakelaar te moeten toevoegen. Als zodanig fungeert S3, in samenwerking met de weerstanden Rl en R2. Met de schakelaar in de getekende stand is de mute-functie uitgeschakeld en wordt het signaal ongehinderd doorgegeven. Wordt S3 omgezet, dan moet het signaal eerst een spanningsdeler passeren, welke een verzwakking geeft van ca. 18 dB.
Door een en ander voor links en rechts gescheiden uit te voeren (resp S4 en S4`) kan met deze volumeregelaars tevens de balans worden ingesteld. Als u prijs stelt op een goed logaritmisch gedrag van de volumeregelaar, is het wel zaak om u stipt te houden aan de opgegeven waarden voor R3. . . R13 en R3`. . . R13`); dit dienen overigens 1% metaalfilmweerstanden te zijn. Uit praktische overwegingen (komen we zodadelijk op terug) zijn S4 en S4` in figuur 1 vanaf de achterkant gezien weergegeven. Dus als de loper linksom wordt gedraaid, neemt het volume toe, rechtsom neemt het af. Hiermee zijn we zo goed als rond, want het enige dat nu nog volgt zijn de uitgangsweerstanden R14 en Rl4`, terwijl S5 op de meest simpele wijze voor een stereo/ mono-omschakeling zorgt.