Dire Straits mist in mijn ogen de overtuiging die op andere spelers wel bereikbaar is. Omdat de Jelco arm nieuw voor mij is, heb ik niet de referentie of ik nu een eigenschap van de arm hoor of van de speler zelf. Een beetje opgetuigde Rega RB 700 arm of een tweedehands SME mag best op dit deck. Want het is overduidelijk, dat er op het lager en de aandrijving van de speler weinig aan te merken valt. Vooral als de Manfred in XL uitvoering wordt gekocht, zou ik op zoek gaan naar een andere arm dan de Jelco. Een vooroordeel vanwege het dunne buisje? Kan zijn.
Gehandhaafd is het sterke ritmegevoel en de transparantie van de speler combinatie. Net als het vrolijke karakter. Daarmee positioneert de speler zich boven de goedkopere modellen van Project of Rega, maar legt het af tegen de duurdere Transrotors en Michell’s. Misschien ben ik te hard in mijn oordeel, verwend als ik ben met twee topspelers in huis en voormalig eigenaar van een Garrard 301. Want nu Six Blade Knife speelt, hou ik het niet uit in de stoel en moet even luchtgitaar meespelen. Dat pakt me toch maar mooi bij de kladden en dwingt me tot luisteren. Iets dat sterk opvalt in postieve zin, is het gebrek aan kleuring uit de Manfred. Hij gedraagt zich volkomen neutraal met een fijne, zuivere en vooral schone klank. Met deze Dire Straits plaat is er duidelijk ook niets mis met de dynamiek, bovenop een totaal gebrek aan achtergrondruis. De Manfred is echt stil in dat opzicht.
Keith Jarrett heeft in mijn ogen nooit een groter meesterwerk geschapen dan de eerste kant van The Köln Concert. Vanaf de eerste tonen laat de Manfred horen hoe de akoestiek van de zaal is. Bij lang aangehouden noten zijn er geen sporen van jank, zelfs niet nu de plaat niet volkomen vlak is. Het gevoel dat Jarrett altijd weet op te wekken is ronduit aanwezig. De weergave is intens en solide. Vrij van de bron, de versterkers en de luidsprekers. Het valse zingen van Keith is onmiskenbaar aanwezig. Het stampen op het podium is stukken minder duidelijk; een puck doet dan wonderen en haalt het direct naar voren. De Manfred heeft wat aandacht nodig om voluit te zingen naar de baas. Dat is het leuke van analoog, je kunt zelf met kleine stapjes de weergave blijven verbeteren. Tot aan een punt dat slechts een betere speler meer kan doen. Waarmee het gehele proces zich dan herhaalt. Ik zou dat nooit willen missen.
Oscar Peterson in het jazz-halfuurtje. Mooi, heel mooi het eeuwenoude We Get Requests. Mooi ritme vastgehouden, een sterke kant van de Manfred. De lichtvoetige bas (zonder puck) zorgt er nu voor, dat Ray Brown met zijn bas mooie loopjes kan laten horen. Zonder de meester zelf weg te drukken. Het is heel eenvoudig om òf het geheel te volgen òf het individu: Ed, Ray dan wel Oscar. In de juiste harmonie van samenspel. Dan iets van een totaal andere orde. The Psalms Of David gezongen door King’s College Choir uit Cambridge. Een stemmige afsluiting voor een paar weken leven met de Manfred, lijkt me. Heel wat platen zijn de revue gepasseerd, veel meer dan ik kan beschrijven. Gedeeltelijk sterk overtuigend, af en toe “a bag of mixed emotions”. De Manfred heeft me vaak kunnen verrassen, zoals nu met het schitterde koor en het zware orgel. Stemmen die zweven door de kerk. Uitmuntend verstaanbaar. De slis, die een koor kan hebben, is aanwezig. Jank en narigheid zijn afwezig. Zuiver en ongekleurd. Ook een beetje ouderwets in de weergave, die tegenwoordig nog transparanter kan zijn of iets meer kan pakken. Ik moet me opmaken voor een slotwoord en dat valt niet altijd mee. Ik geef mij daarom voorlopig over aan de rust van het koor.