ARTIKEL

Praktische HiFi

Rudy van Stratum | 02 februari 2001

Inleiding

Ik heb vaker tegen kennissen van me geroepen: ik snap niet dat je vierduizend gulden voor een apparaat uitgeeft. Er zit voor hooguit duizend gulden aan spullen in en als ik een blik in de kast werp jeuken mijn handen om meteen aan de slag te gaan. Dat kan allemaal veel beter. Omdat ik zelf in de regel geen tijd of zin heb om voor een ander te bouwen, heb ik al vaker een leeg A4-tje gepakt, zette daar de benodigde onderdelen op een rijtje met adressen erbij van leveranciers, tekende enkele ruwe schetsjes hoe het er uit kwam te zien en wenste de aspirant-zelfbouwer veel succes toe. In de praktijk kwam er van bouwen bij die kennissen weinig terecht, ofwel waren ze te lui ofwel te bang om het project te starten. Ik realiseerde me pas later dat ik er zelf ook meer dan vijf jaar over heb gedaan om het gat tussen kopen en bouwen te overbruggen. Een echte cursus ga ik hier niet geven. Ik geloof dat een cursus ook niet werkt. Je moet zelf alle stappen zetten en ervaren. Ik heb de belangrijkste stappen tussen blind kopen en bewust bouwen op een rijtje gezet, althans zoals ik ze heb doorlopen.

Zelfbouw heeft niet per se te maken met buizen. Toch hebben de meeste voorbeelden die ik hier geef met buizen te maken. Dat is niet zo vreemd. Buizenversterkers in de winkel zijn door de kleine series relatief duur. Hier valt dus de meeste winst te halen. Een Japans transistorversterkertje van 500 gulden bouw je zelf voor dat geld niet na. Met buizen is het ook veel gemakkelijker werken als zelfbouwer. Buizen en buizenonderdelen zijn relatief lomp en kunnen tegen een stootje. De schema`s zijn simpel van opzet en je kunt het signaal op papier bijna letterlijk door de schakeling volgen. Als je een transistorversterker met soldeerfouten voor de eerste keer aanzet dan gaat er gegarandeerd wat roken en dan gaat het geld kosten. Bij buizen kom je er vaak met de schrik vanaf en ga je vrolijk door voor de tweede ronde.

1. Consumentisme zonder geld

Zo rond mijn vijftiende jaar had ik om naar mijn favoriete muziek te luisteren een alles-in-een set van volstrekt onbekende komaf. Een krijgertje. Mijn eerste versterker kocht ik van jaren gespaard geld, een Akai AM-2200. Ik heb dat ding blind gekocht, had er in de bibliotheek snel iets over gelezen in een HVT van die tijd. Ik had op de cent nauwkeurig driehonderd gulden te besteden en een goedkopere merk-versterker had je toen niet. Het verschil met mijn alles-in-een setje was waanzinnig groot. Hier, zo weet ik nu zeker, is mijn verslaving ontstaan. Mijn voortdurende zoektocht naar dit soort kwaliteitssprongen duurt nog immer voort. Vanaf dat moment ging ik wekelijks naar winkels om versterkers te bekijken en folders op te halen. Ik kende alle versterkers die er op de markt waren. Prijs, specificaties en zo verder. Dit was mijn fase van het folder-fetisjisme. Ik kan ook nu nog wel mijmeren over Harman-Kardon 401 en 402, Scott 426 en 436, Sansui AU5900 en AU7900 en nog een paar honderd andere types. Ik geloofde alles wat er in de folders stond. Minder vervorming, meer vermogen, dat moest ik hebben. Maar ik had geen geld en las dus duizenden hifi-blaadjes. Ik weet nog precies welke installatie Heinz Wallich (destijds een muziekrecensent van HVT) toen had: Stanton triple-E element, Thorens draaitafel, Quad versterker en dito electrostaten, Micro MX-5 hoofdtelefoon. Zoiets wilde ik ook, dat was mijn droom.

Vreemd eigenlijk dat ik een paar jaar later mijn eerste buizenversterker kocht. We gingen met een groepje van 6 vrienden van de middelbare school na de diploma-uitreiking samen op vakantie. Het was een fietsvakantie naar Cambridge, Engeland. Daar zag ik in een typisch Engels winkeltje een tweedehands Quad-versterker staan. Ik wist niet eens dat het een buizenversterker was. Ze wilden 300 gulden hebben voor een tuner, een voorversterker en twee monoblokken. Ik heb van alle vrienden 75 gulden geleend en het hele spul werd tegen meerprijs naar de haven van Harwich gestuurd waar ik het tijdens de terugreis kon ophalen. Een week later gingen de Quadjes boot en trein in waarna het tijdelijk in een stationskluis in Nijmegen belandde. Ik heb een groot deel van mijn studententijd met deze set gespeeld zonder dat ik benul had van het bijzondere van buizen. Het klonk wel altijd lekker. Tot na een jaar of vier een KT-66 buis het begaf. Ik had geen benul van techniek en had de kast zelfs nog nooit opengeschroefd. De buizen zaten er toen misschien al 20 jaar in. Nieuwe buizen gingen me toen minstens 300 gulden kosten. Ik had de Quad buizenset een paar keer in advertenties te koop aangeboden gezien voor 1000 gulden en ik besloot mijn slag te slaan. De telefoon stond roodgloeiend. Zelfs met een monoblok met een bizarre combinatie van een nieuwe EL34 en een versleten KT66 vond ik voor 1000 gulden een tevreden koper. Eindelijk had ik het geld om voor het eerst in mijn leven een echt goede versterker te kopen, de techniek had immers ook niet stilgestaan. Ik had al jaren geen audio-blaadjes meer gelezen en kocht afgaand op mijn oude idealen, wederom blind, een Luxman-versterker van bijna 1500 gulden. In de weken die kwamen besefte ik pas dat ik een grote fout had gemaakt. Dit was waardeloos, dit klonk nergens naar. Ik zou nooit meer zomaar iets geloven omdat het in een audio-blaadje stond. Ik was teleurgesteld, ik had geen geld en geen goed geluid.

2. Andere blaadjes lezen en elco’s erbij

Ik weet het nog als de dag van gisteren. Mijn tweede stap. In een kiosk op de Tilburgse Westermarkt kocht ik in 1982 het eerste nummer van Audio en Techniek. Er stond een vreemde pijpluidspreker op de voorkant. Een blad dat overal tegenin ging. Een perfecte timing, het sloot precies aan op mijn gevoelens van frustratie met de bestaande apparatuur. De speakers heb ik samen met mijn vader gebouwd. Voor het eerst in mijn leven ontstond het gevoel dat je zelf ergens sturing aan kon geven. Het waren prachtige speakers (zie mijn ingezonden brief in A&T 1983). En het was een puur blad dat lezers uitdaagde om zelf aan de slag te gaan. Ik gooide de Luxman uit het raam en kocht op aanraden van A&T een Harman-Kardon. Ik had nog steeds de ballen verstand van versterkers. Ik schroefde af en toe de kast open en keek heel stoer naar binnen. Toch opgejuind door de verhalen van A&T begon ik met het verzwaren van de voeding. Solderen kon ik nog niet, de bout was of te groot of te klein, er ging ook wel eens wat fout. Maar ik was zelf bezig met het verbeteren van geluid. Stap twee is voor mij geweest de overgang van consumenten-blaadjes naar `inzicht-blaadjes`, de slag van buitenkant naar binnenkant, de slag van onvoorwaardelijk geloof naar voortdurend vragenstellen en uitproberen. Ik had al duizenden blaadjes gelezen zonder echt veel wijzer te zijn geworden. Met het lezen van A&T ging er een nieuwe wereld voor me open. Inmiddels was mijn ideaal om zelf een M-25 van A&T te bouwen. Maar die stap was voor mij toen nog te groot.

Via A&T leerde ik het Franse L`Audiophile kennen. Dat blad ging nog weer een stap verder dan A&T. Hier stonden alleen maar schema`s en achtergrondverhalen in. Maar hier was ook sprake van een ander soort geloof. Buizen voerden in de ontwerpen de boventoon. Schema`s werden tot op het kleinste detail uitgeplozen. Ik vond hier weer de bevestiging dat mijn oude Quad inderdaad beter was dan wat er nu in de winkel stond. Bij A&T was men veel genuanceerder, met name John van der Sluis stond op het standpunt dat buizenversterkers leuk waren maar dat de moderne transistor-technologie toch meer te bieden had. Dat beeld is bij A&T pas eind jaren 80 na het beluisteren van versterkers van Beard en Conrad-Johnson veranderd.


EDITORS' CHOICE