Openbaring


Guido de Kanter | 02 november 2004 | A Capella

Voorlopig liggen er gelukkig nog CD’s in de winkels, en ontvangen we radio nog met een tuner en TV met een TV. Toch lijkt het tij van krimpende CD-verkopen en het toenemende aanbod op internet niet meer te keren. De computer wordt dan ook door velen gezien als de geluidsbron van de toekomst. Deze ontwikkeling mag orthodoxe audiofielen een doorn in het oog zijn, maar met de toenemende dominantie van het internet als "drager" voor muziek en radio- en TV-uitzendingen zal uiteindelijk de meeste van onze traditionele hifi-componenten helemaal of ten dele overbodig maken.

De vraag is dan: welke rol wil je als hifi-liefhebber nu al toekennen aan een van oudsher verdacht object als de computer? Verdient de computer in uw installatie een plaatsje als één van vele bronnen?

Belangrijk daarbij is het maximale kwaliteitsniveau dat bereikt kan worden met de PC. In dit artikel verken ik de mogelijkheid om een digitale S/PDIF-stroom uit de PC of Mac door een hoogwaardige externe D/A-converter te halen. Daarbij orienteer ik me op wat er al door René van Es al is getest aan DACs. Ik heb de Apogee Mini-DAC laten aanrukken, en de Benchmark DAC-1. Verder test ik de "opvolger" van de niet meer verkrijgbare M-Audio SuperDac 2496: de Flying Cow, die behalve D/A ook A/D doet. Datzelfde geldt voor de Behringer Ultramatch 2496. Dit apparaat, uitgevoerd in het 19" pro-formaat, is behalve een A/D- en D/A-converter ook een upsampler. Ik heb negentig procent van de luistersessies uitgevoerd met de Behringer als ontvangende partij voor de optische signalen uit mijn computer.

Een andere mogelijkheid om beter geluid te krijgen uit de PC, wiens ingebouwde audio veelal van hondsberoerde kwaliteit is, is om een betere geluidskaart in te bouwen. Op die mogelijkheid kom ik in een volgend artikel terug. Ik beperk me hier tot externe DACs, omdat ik daar op voorhand betere resultaten van verwacht. Interne uitbreidingen kennen een aantal inherente problemen. Zo moeten interne geluidskaarten zich tevredenstellen met de ‘vuile’ stroom die ze moeten delen met ventilatoren, floppydrives, processors, harde schijven en soortgelijk grut. Het is niet voor niets dat ontwerpers van top-hifi veel moeite doen om in hun apparatuur microchips zo ver mogelijk verwijderd te houden van het signaalpad: ze lekken hoogfrequente stoorsignalen. In een computer moeten de voorhanden audiocomponenten hun werk doen temidden van precies dit soort componenten, die in een computer ook nog eens veel talkrijker zijn en erg veel energie verstoken. Ook stikt het er van de elektromagnetische velden. Kortom: de omstandigheden zijn binnen een PC niet optimaal om tot een geweldige geluidskwaliteit te komen. Daarmee wil ik niet beweerd hebben dat dat onmogelijk is; dat is het zeker niet. Als gezegd: in een volgende editie leest u er meer over.

Een externe DAC heeft ook als voordeel dat u er bestaande en toekomstige digitale bronnen mee kunt opwaarderen. De beste omzetter in deze test zal voor verreweg de meeste CD-spelers, zelfs die in gebruik zijn bij de lezers van deze site, een flinke verbetering zijn. Ook zullen signalen uit de DVD-speler, digitale tuner (radio én televisie) en DAT/MD-recorder er mooier mee klinken.

Een ander voordeel van externe D/A-omzetters is dat ze optisch aan te sluiten zijn. Het aansluiten van een computer op de hifi-installatie is berucht omdat er dan vaak brom optreedt, die ontstaat als de randaarde waarmee de computer verbonden is de aarding van de CAI "ziet" — uw FM-tuner dus, en eventueel ook uw videorecorder en TV. Een oplossing zou zijn uw computer niet te aarden, maar dat is niet zonder risico, en moet ik ten sterkste ontraden. De computer zit vol met componenten die hun lekstroompjes graag veilig kwijt willen kunnen. Een andere, veel betere oplossing is om een kort tussensnoertje tussen de antennekabel en de tuner aan te brengen, een zogeheten mantelstroomfilter. Dat onderbreekt de aarde van de CAI goeddeels (voor een diepgaander uitleg, klik hier). De brom zou daarna moeten verdwijnen (als u ook uw videorecorder aan de installatie hebt hangen, moet daar ook een filter vóór). Een mantelstroomfilter is te krijgen bij electronica-onderdelenzaken en kost ongeveer een tientje.

Mooier nog is het, als de computer de installatie elektrisch helemaal niet met elkaar verbonden zijn, en dat is eenvoudig te realiseren door computer en externe DAC per Toslink met elkaar te verbinden. Optisch dus. Brom krijgt zo absoluut geen kans. Dat een coaxiale verbinding klankmatig meestal wat mooier is dan Toslink neem ik in dit verband graag voor lief.

Voor deze bespreking gebruikte ik een zware Mac en het al eerder op Hifi.nl besproken muziekprogramma iTunes, wiens muziekwinkel tegenwoordig ook toegankelijk is in de Benelux. Voor meer informatie over deze digitale jukebox verwijs ik naar het artikel dat ik er al eerder over schreef. Mijns inziens is dit het beste muziekprogramma dat er te krijgen is, en het is nog gratis ook. iTunes is hier te downloaden.

iTunes heeft wél als nadeel dat het tamelijk zwaar is. Op mijn Mac en een toevallig in de buurt zijnde Windows-PC (een 1.7 GHz) is daar niets van te merken, maar ik heb hem op een 500 MHz Intel Celeron  verminderd soepel zien draaien. 500 MHz is ook precies wat volgens Apple de ondergrens is voor iTunes. Macs zijn geschikt vanaf 400 MHz en moeten OS X draaien.

De gebruikte computer is in dit geval een 1.8 GHz Powermac G5 (tegenwoordig €1650). Apple’s G5 is ontworpen om op hoog niveau en in real time aan audio- en videobewerking te doen, naast de bekende grafische pakketten die van oudsher al beter werken op de Mac. Op het moederbord van de G5 zijn optische in- en uitgangen geïntegreerd, en het zijn geen misselijke. Zo laat de digitale ingang zich ook extern klokken, een mogelijkheid die ik eerder alleen aantrof op de niet goedkope (en helaas niet meer leverbare) eMagic 6|2 (€400). Extern te kunnen klokken voorkomt dat de computer zich geen raad weet met het binnenkomende signaal, dat in zo’n geval met tikkende bijgeluiden op de harde schijf terecht zal komen.

Ik zal de eerste zijn om toe te geven dat het zonde is om een machine van dit kaliber alleen maar te gebruiken om iTunes mee te draaien. De goedkoopste Windows-PC die u tegenwoordig kunt kopen is er snel genoeg voor. Wél zal zo’n apparaat veelal te lawaaiig en lelijk zijn om in de huiskamer te zetten. Daarom zal ik u in een volgend artikel een helpen een "Hifi-PC" samen te stellen en te bouwen. Eén machine is uit de doos al bijzonder geschikt om in de huiskamer te zetten: Apple’s recent gelanceerde iMac G5. In deze zeer compacte computer is alles geïntegreerd in het LCD-scherm (géén kast dus), dat 17 of 20 inch groot is. Hij is zeer snel, stil, en mooi genoeg om permanent een plaatsje te krijgen in uw huiskamer. In combinatie met TV-tuner/MPEG-2 videorecorder EyeTV 200 (€400) is het ook een prima vervanger voor uw TV en videorecorder. iMacs G5 zijn er vanaf € 1400. U hoeft mij niet op mijn woord te geloven dat de iMac G5 een fijne machine is: het Amerikaanse Windows-georienteerde blad PC Magazine waardeerde hem met five-out-of-five.



Als gezegd heeft mijn G5 een optische digitale uitgang, die wenselijk is in verband met het gevaar voor bromlussen. Als zo’n uitgang op uw PC ontbreekt, kunt u er voor €50 een creeren met de SoundBlaster Digital Music van Creative. Deze werkt op elke PC met USB. Mooier, volgens de multimedia-kenners van de FutureStore zelfs "perfect", is de Edirol UA-25. Deze USB audio-interface biedt volle ondersteuning voor 24/96, analoog én digitaal; in en uit. Die gaat zeker eens deze kant op komen.



Tenslotte: veel moderne PC-moederborden beschikken wél over een coaxiale digitale uitgang, en die kunt u eventueel ook gebruiken. Als uw FM-tuner aan de kabel hangt, dan kunt u in dat geval ook weer uw toevlucht nemen tot een mantelstroomfilter.

De kandidaten worden verbonden aan mijn installatie met kabels van Oehlbach. Aangezien er voor deze test veel kabels nodig waren: lange coaxiale en optische kabels, XLR-verbindingen en –koppelstukken, extra cinch-verbindingen, enzovoort – heb ik mijn toevlucht genomen tot de Duitse firma Oehlbach, die als enige mij bekende fabrikant bijna alle denkbare verbindingen wel in zijn assortiment heeft. Het programma omvat zelfs een hoogwaardige USB-kabel (!). Hier volsta ik ermee te zeggen dat de kabels van Oehlbach zeer goed bevallen zijn; binnen een paar weken volgt een uitgebreide bespreking van het gebruikte.

Behringer Ultramatch Pro SRC 2496

Vaak verguisd als "de Lada onder de professionele audio" geniet de altijd-scherp geprijsde apparatuur van Behringer een twijfelachtig imago. Té goedkoop. Kan niks zijn. Inderdaad is de lijst met technische kenmerken van de Ultramatch 2496, zeker voor de vraagprijs van €270, indrukwekkend te noemen. Hij herklokt met jitter vervuilde signalen, zet Toslink, coaxiaal en AES/EBU om in alle richtingen, sampelt CD- en andere signalen op tot 96 KHz (met de "dither"-knop wordt het 16-bitssignaal fijn verdeeld over 24-bits), bevrijdt de digitale stroom van kopieerbits en doet A/D- en D/A-conversie op 24-bit/96 KHz. Geen wonder dat concurrenten zich verbijsterd afvragen hoe dit mogelijk is.

Ik heb hem besteld omdat hij binnenkomende signalen kan upsamplen. Nu zijn upsamplers geen nieuw, maar tot op heden wel een vrij duur genoegen. De dCS Purcell (vijfduizend pond sterling!) bijvoorbeeld waar vaktijdschriften overal ter wereld lovend over zijn, is ongetwijfeld een geweldige machine; de vraag is of er voor minder geld een soortgelijk effect behaald kan worden. Het antwoord moet ja zijn. Een van de kandidaten, de Benchmark DAC-1, heeft al een upsampler aan boord. Maar hij beviel me net iets beter met de Behringer tussengeschakeld: het geluidsbeeld wordt dan nog iets doorzichtiger en stabieler.

Opmerkelijk is wat mijn Philips DVD-963SA aan het licht wist te brengen. Die heeft een upsampler aan boord, en die staat bij mij standaard aan (op 96 KHz). Met de upsampling ingeschakeld, gaat het CD-signaal ook in 96 KHz naar de digitale uitgangen. Met de Behringer tussen de Philips en de Apogee geschakeld, was het duidelijk te horen of op de Philips de upsampling aanstond. Het geluidsbeeld werd dan nog iets fijner en gedetailleerder. Toch was het niet zo, dat de Behringer niet een slechtere prestatie neerzette dan de Philips. In tegendeel zelfs. De geluidskwaliteit was het best met de Behringer ertussen, zonder welke er plotseling iets meer scherpte was en een compactere ruimtelijke afbeelding.

In hoeverre de Ultramatch zich kan meten aan duurdere soortgenoten moet ik in het midden laten. Wél verdient hij alvast een dikke aanbeveling voor al diegenen die een 24/96-geschikte DAC hebben, maar nog geen upsampler.

Bijkomend voordeel van de Ultramatch is dat hij zijn naam alle eer aandoet. Dat wil zeggen: bron en DAC gaan beter samenwerken. Wie wel eens heeft geluisterd naar een separate loopwerk/DAC-combinatie, weet dat er een stoorgeluid optreedt als je van track wisselt. Met de Ultramatch blijft de stroom constant. Ziet hij niets binnenkomen, dan stuurt hij digitaal nul uit. Iets vergelijkbaars treedt op als we naar de computer luisteren: Windows, en in mindere mate ook Apple-besturingssysteem Mac OS X, is nog wel eens wispelturig als de luisteraar materiaal geluid met wisselende samplefrequenties door elkaar afspeelt. Het kan daarbij gaan om DAT-opnamen (48 of 32 KHz) of DVD’s of DV (het digitale camcorder-formaat), en dat dan in combinatie met CD-geluid (44.1 KHz). Met de Ultramatch ertussen maakt het niet uit óf en hoe snel de computer de samplefrequentie wisselt; hij herpakt zich zeer snel op de gewijzigde frequentie, en ondertussen blijft de bitstroom aan de uitgang constant. Hooguit heb ik een kort, licht stoorgeluid gehoord, maar nooit raakte hij het spoor bijster. "Los" zijn de DACs in deze test daar veel gevoeliger voor.

Kostenbewuste audiofielen mogen er gerust van afzien om nog een D/A-converter achter de Behringer te schakelen, of kunnen de aanschaf van zo’n apparaat uitstellen. Als DAC voldoet de Behringer namelijk prima. Ik bedoel: uitstekend. Het is ongelooflijk hoe een apparaat van €270 Bruce Springsteens The Ghost of Tom Joad tot leven weet te brengen. Springsteens stem klinkt rijk en gedetailleerd, de gitaar authentiek en Springsteens mondharmonica zó indringend dat er koude rillingen over mijn rug gaan. Het kost me dan ook geen enkele moeite om de apparatuur te vergeten en naar de muziek te luisteren. En wat te mijmeren over de bezongene in de titelsong.

Het duel tussen de Ultramatch en mijn ongemodificeerde 963 was lang en spannend. Tonaal zijn ze sterk verwant. Wél blijkt de Behringer uiteindelijk iets dynamischer, heeft hij minder last van compressie-effecten, en is hij iets ruimtelijker en in het middengebied kleurrijker. De Behringer heft ook de enige echte zwakke plek van de Philips op: gebrek aan bas. Daarmee is de Behringer nog niet vrij van fouten: voor diegenen die een versterker/speaker-combinatie hebben die nu al naar scherpte neigt, is de Behringer als DAC geen optie. De Ultramatch levert veel hoog: naar mijn smaak iets teveel, en neigt daarbij soms tot agressie. Iedereen die overweegt dit apparaat aan te schaffen, raad ik aan om voor een kabel te kiezen die warm klinkt en in het hoog wat gas terugneemt. De kabels van WireWorld hebben zo’n karakter. Ik heb de Behringer vrijwel vanaf het begin met mijn Oasis III+ beluisterd; niet met de overigens uitstekende Oehlbach XXL Series 2. Die laatste heeft een zeer neutraal karakter, maar dat is aan de Ultramatch niet van voordeel.

Dat brengt me op een ander bekabelingsaspect: alle hier geteste DACs, behalve de Benchmark, zijn alleen symmetrisch op de versterker aan te sluiten. De Apogee heeft weliswaar een lijnuitgang, maar die komt uit op minijack. Als u een versterker hebt met alleen maar tulp-ingangen, zoals ik, dan moet daar dan ook in beide gevallen een verloopje voor komen. Mooier is het om speciale kabels te laten maken, eventueel met een weerstandje er al in. (De spanning is op XLR veel hoger dan op tulp, wat tot oversturing kan leiden op de ingang van uw versterker.) Wie al hoogwaardige kabels heeft, kan grijpen naar verloopjes van XLR naar tulp. Mijn ervaringen met de vergulde pluggen van Oehlbach zijn heel goed. Let daarbij op: aan XLR-zijde hebt u mannetjes nodig. Ik heb in eerste instantie de verkeerde besteld.

Die "verkeerde" stekkers kwamen wel van pas toen ik de Ultramatch als A/D-omzetter wilde testen. Ook was in dit verband prettig dat mijn Philips 963 SACD’s afspeelt, en dat ik zo een signaal aan de Behringer ter beschikking kon stellen dat mooier is dan CD. Ik koos voor Herbert Grönemeyer en zijn geslaagde album Mench uit 2003. Is de downmix naar CD die op de schijf staat is al niet misselijk, het SACD-spoor is één van de mooiste opnamen die ik in bezit heb. Met de Behringer optisch teruggekoppeld naar de Mac, werd het bij mij voor het eerst mogelijk om digitaal op 24/96 op te nemen op de computer. De Mac blijkt zo’n signaal te accepteren; maar ook zegt de specificatie dat de optische ingang boven de 48 KHz niet kan syncen. Inderdaad raakt het opnameprogramma na een minuut of wat het spoor bijster en wordt er getik hoorbaar.

Het opnemen in 24/96 is dan ook iets waar ik in de toekomst verder in ga duiken, ook al omdat de optische uitgangen van mijn Mac ten hoogste 24/48 ondersteunen. Daarmee was het dus niet mogelijk om het opgenomene in volle kwaliteit te beluisteren. Op voorhand enigszins teleurstellend is het "goede" deel van mijn opname in 24/48 al met al niets beter of slechter klonk dan de zeer zorgvuldige downmix die de technicus er op de SACD heeft bijgezet. Maar goed, dat CD-spoor is dan ook gemaakt op dure apparatuur en door iemand die precies wist wat hij deed. Dat kan van mij, in alle eerlijkheid, niet gezegd worden: het ging even om een probeersel. Ik laat in de toekomst een Edirol UA-25 aanrukken: een USB-geluidskaart met 24/96 in en uit, analoog en digitaal. Dan zoek ik uit welke A/D-converter is aan te raden voor degenen die bijvoorbeeld hun LP’s op een enigszins verantwoorde manier willen archiveren. De Behringer maakt wel een kansje, vermoed ik.

Ik neem vast een voorschot op de conclusie, en denk terug aan Hifi.nl’s vorige goedkope lieveling, de M-Audio SuperDac 2496. Die kon op enthousiaste aandacht rekenen van de vaderlandse tuning-gemeente. Een korte blik binnenin de Ultramatch maakt duidelijk dat hier niet al te veel te verbouwen zal zijn: hij is opgebouwd met SMD-onderdelen. Wél zouden er mogelijkheden moeten zijn bij de voeding: die ziet er wat krakkemikkig uit.

Ik kan de Behringer aan iedereen aanraden, behalve aan diegenen die absolute perfectie zoeken en daar ook het geld voor hebben. Wie een goedkope DAC zoekt krijgt met de Behringer meer dan waar hij voor betaald heeft, en ook degene die verbetering zoekt voor digitale signalen kan hier zijn toevlucht nemen. Voor een spotprijs. Kopuhh!

M-Audio Flying Cow

De M-Audio Flying Cow is het aloude zusje van de SuperDac, dat behalve aan D/A-conversie ook A/D doet. Het is een apparaat uit 1999, en dat is enigszins te merken aan de specificatie: de Flying Cow kent geen ondersteuning voor 96 KHz. 48 KHz is het maximum, zij het wél bij 24-bits.



Nu mag dat op voorhand geen diskwalificatie heten, integendeel. Upsampling tot 96 KHz is geen tovermiddel en ook geen absolute must ; eerder een tuning-maatregel die in de meeste gevallen enig voordeel zal opleveren. Zo levert de interne upsampling van mijn Philips op de eigen DACs inderdaad een luchtigere, minder "digitale" klank op, maar kost de upsampling ook druk en precisie in het laag. Wie rekent op een compleet herboren installatie dankzij, pak hem beet, de Behringer Ultramatch, zal bedrogen uitkomen.

De bouw van de M-Audio is om blij van te worden: behalve dat er op de topplaat een grote vliegende koe is afgebeeld, is de behuizing is van vrij dik staal. Wél schort het de Flying Cow aan ingangen: optisch ontbreekt. De bezitter moet het doen met coaxiaal en AES/EBU (symmetrisch). Ook heeft de Flying Cow geen aansluiting voor een koptelefoon.

De klank van de Flying Cow laat zich het best omschrijven als rustig. Wat iets ander is dan saai: de weergave is "simpelweg" vrij van effecten en overdrijvingen. Wél mist hij de snoeiharde dynamiek van de Behringer, maar dat maakt hij goed door scherpte achterwege te laten. Op zijn beurt weet de Behringer weer een bredere bühne uit de speakers te toveren, die ook nog verder naar voren reikt. De M-Audio bouwt het geluidsbeeld vanuit de diepte op: niet alleen in ruimtelijke zin, maar ook tonaal. De Vliegende Koe weet een respectabele hoeveelheid bas aan mijn kleine B&W 303’s te ontlokken.



Tenslotte heb ik nog beproefd of het zin heeft om naar 48 KHz/24 bits te upsamplen. Een verschil brengt het zeker, zij het dat het effect geringer is dan bij upsampling naar 96 KHz. Wél hoorde ik een luchtiger, ontspannener klank, die ook een minder "digitaal" karakter heeft. Ook reageerde de Flying Cow enthousiast op de overschakeling naar een AES/EBU-kabel (Mogami) in plaats van een coaxiale.

Mijn oordeel zal ik dan ook baseren op de klank met de Behringer als upsampler voorgeschakeld en symmetrisch-digitaal verbonden. Helaas voor M-Audio is er zelfs dan een verschil in kwaliteitsniveau tussen de Flying Cow en de Behringer-als-DAC. Bij ingetogen live-muziek van kleine formaties –niet het zwaktste punt van de Flying Cow– weet de Behringer meer atmosfeer, meer "lucht" uit de speakers te toveren, en verder komen dynamische sprongen daar met groter gemak uit. Anderzijds is de M-Audio zonder meer een aanrader voor wie een klank zoekt die nooit op de zenuwen werkt, maar geen geld (over) heeft voor de Apogee Mini-DAC. Tonaal lijken die twee sterk op elkaar. Laat er geen misverstand over bestaan: ben zeker niet depressief geworden van dit vliegende koetje. Een mooi en sympathiek product.

Benchmark DAC-1

Het idee voor dit artikel is al zo’n half jaar oud. Was de M-Audio SuperDac nog in productie geweest, dan had ik al maanden geleden dat apparaat aan mijn computer gehangen en had ik op basis daarvan mijn artikeltje geschreven over het thema hifi en computer. Maar het moest dus anders. Op mijn zoektocht naar alternatieven voor de SuperDac wezen de tuning–goeroes van Sound Evolution in Hilversum me op de Benchmark DAC-1 (€1065), die, hoewel voor meer geld, een aardig alternatief zou zijn. René van Es’ bespreking van september jongstleden heeft mijn nieuwsgierigheid naar de DAC-1 niet genoeg afgeremd om van een test af te willen zien. Wel wil ik verwijzen naar zijn verslag, dat uitgebreider is dan het mijne.

De DAC-1 zit goed in de aansluitingen: twee maal koptelefoon (jack), optisch, coaxiaal en AES/EBU-in en analoog cinch en XLR uit (indien gewenst regelbaar). Ook is hij in dit veld de degelijkst gebouwde DAC: de hele behuizing is van dik staal. Wat vanzelfsprekend lijkt zij hier toch maar eens opgemerkt: de DAC-1 heeft zijn trafo intern. De M-Audio Flying Cow en de Apogee Mini-DAC hebben dat namelijk niet. Bij dit tweetal sieren de op voorhand niet erg vertrouwenwekkende letters OEM de externe trafo’s. Er zijn overigens geen problemen mee geweest.

De Benchmark heeft een interne upsampling naar 192 KHz, en dat is ook het maximum voor breedbandig binnenkomende signalen. Daardoor kan het apparaat signalen tot ongeveer 52 KHz uitsturen naar de analoge wereld. Ik heb het al eerder in dit artikel genoemd: met de Behringer ertussen, die de "voor–" upsampling naar 96 KHz voor zijn rekening neemt, bevalt deze DAC me beter. Niet dat het om grote verschillen gaat, maar op dit niveau is elk greintje extra kwaliteit meegenomen. Daarbij is de €270 die Behringer voor de Ultramatch vraagt ook geen hels bedrag, nog los van zijn "ultra-matchende" kwaliteiten.

Wat betreft de geluidskwaliteit stelt de Benchmark niet teleur. Ik zou hem willen omschrijven als extreem gedetailleerd, luchtig en precies. De bas is drukvol en gecontroleerd. Vanwege zijn nauwkeurigheid is de DAC-1 dan ook een ideaal instrument voor professionals om bijvoorbeeld verse takes of uiteindelijke versies te beoordelen. Aangevuurd door de computer bracht hij bijvoorbeeld bij (let op: eufemisme) door anderen geëncodeerde MP3-bestanden genadeloos de artefacten van de gebruikte datareductie aan het licht.

Het lijkt me hier op zijn plaats om even over compressie uit te wijden. De meningen lopen sterk uiteen over de mate waarin datareductie hoorbaar zou zijn. Ikzelf krijg tijdens het luisteren naar door iTunes geëncodeerd materiaal af en toe een beetje het idee dat het geluid wat kunstmatiger gaat klinken, maar gegeven mijn Low Definition hifi-installatie, en het feit dat ik in mijn eentje moeilijk blind kan testen, doe ik geen definitieve uitspraken. Ik bezin me op mogelijkheden om met een grotere groep, en op een top-installatie, te luisteren en een oordeel te vellen. Voorlopig beveel ik in iTunes de verliesvrije formaten WAV, AIFF en Apple Lossless (geringe reductie) aan. Fijnproevers zullen zich zowiezo met niets anders tevreden willen stellen.

Ik gooi er maar eens wat kritisch materiaal op af. De formatie Interpol, wiens album Turn On the Bright Lights met zijn ‘smerige’ gitaren op de meeste DACs tot niet om aan te horen blubber wordt, klinkt met de DAC-1 ongelooflijk gedifferentieerd. Gitaren blijven gitaren, en zelfs bij Stella Was a Diver and She Was Always Down , waar de vocalen diep weggestopt zitten achter de gitaren, behoudt de stem van zanger Paul Banks zijn uitdrukkingskracht. Niet gering.

Dan dubbelklik ik op Moessorgski’s Schilderijen op een tentoonstelling met Hans Oudenaarden op de vleugel. De enorme dynamiek van een concertvleugel komt zo goed door als mogelijk is met mijn bescheiden installatie. Schitterend hoe de snaren natrillen na Oudenaardens soms heftige geram. Ook is wel duidelijk dat de opname heeft plaatsgevonden in een heel grote ruimte: De Doelen inderdaad (maar dat wist ik al van het CD-hoesje). Luisterend naar de DAC-1 kreeg ik echt het idee dat ik naar "de feiten" zat te luisteren, zó helder en onbesmet kwamen de aanslagen door.

Misschien iets té onbesmet. Een zekere hang naar koelte kan de Benchmark niet ontzegd worden. Dat is eigenlijk het enige minpunt van de Benchmark, maar tegelijk is dat voor hifi-liefhebbers wel ernstig: hij is gewoon niet "muzikaal" genoeg. Een uitstekende DAC moet voor mij de goede eigenschappen hebben die de Benchmark weldegelijk heeft, maar daarbij geëngageerder klinken dan hier het geval is. De muziek komt niet echt tot leven.

Ik ben daarmee nog niet ontevreden over de DAC-1. Hij is goed gebouwd, rijk aan mogelijkheden en klinkt precies. Maar hij legt het wat mij betreft af tegen de concurrentie, namelijk die van de Apogee Mini-DAC. De Benchmark blijft namelijk altijd duidelijk dat je naar digitale muziek zit te luisteren; en die digitale, "harde" bijsmaak is nou juist precies wat de Apogee vreemd is. Na de prijsverlaging die Apogee heeft doorgevoerd is er ook nauwelijks nog een prijsvoordeel voor de Benchmark (geslonken tot €50). Voor lezers uit hifi-achtige sferen beveel ik dan ook zonder meer de Apogee aan, voor professionals is het een kwestie van smaak.

Apogee Mini-DAC

De Apogee Mini-DAC zal voor trouwe lezers van deze site geen onbekende zijn. René van Es’ kleine lieveling (zíjn bespreking vindt u hier) gaat hier wederom op de pijnbank, en wel om twee redenen. Om te beginnen laat zich de Mini-DAC comfortabel per USB aan de computer verbinden. Zowel MacOS X als Windows XP herkenden het apparaat dadelijk; er hoeft geen stuursoftware te worden geïnstalleerd. Er hoefde zelfs niet herstart te worden. Wél ontbreekt met een aansluiting over USB het voordeel van een galvanische scheiding: USB werkt niet optisch. Ook kent USB-audio een maximale doorvoer van 24/48. Dat is geen drama, want de meeste audio zal in 16/44.1 op uw harde schijf staan. Belangrijker is dat de prijs voor de USB-optie €215 bedraagt. Een hoogwaardige optische kabel, en eventueel een optische geluidskaart, hebt u al voor minder.

Een belangrijkere reden om de Apogee te laten aanrukken was dat hij me, nadat ik Van Es’ bespreking had gelezen, de beste DAC leek in het prijssegment vóór grootmeesters als Burmester en Mark Levinson. Het behoeft geen toelichting dat daar wat de prijs betreft een gigantische kloof tussen gaapt. Plezierig in dit opzicht is dat de prijs van het apparaat nog flink gezakt is sinds Van Es’ bespreking: €1115 voor de uitvoering zonder USB (voorheen €1285), €1330 (voorheen €1625) voor de versie mét.

Ik durf haast niet te vertellen op welke manier ik de Apogee Mini-DAC voor het eerst gehoord heb, maar omdat het illustratief is doe ik het toch. De Mini-DAC was het eerste apparaat dat bij mij binnenkwam, maar hij was, in afwachting van de grote zending van Oehlbach, nog niet aan te sluiten. Er komt analoog XLR uit, en lijn op mini-jack. Op de voorkant zit een koptelefoonaansluiting (6,3 mm). Met zowel mijn Sennheiser 580 en mini-jack naar tulp- kabeltje uitgeleend aan een vriend op tweehonderd kilometer afstand, en mijn Kenwood 7090R waar geen XLR op zit, lag er maar één ding voor het grijpen: het oortelefoontje van mijn iPod.



Dat deed het prima aan de regelbare lijnuitgang op de achterkant. Meer dan prima, om precies te zijn. Geweldig. Ik zal niet zeggen dat het geluid perfect was, want dat laat die koptelefoon gewoon niet toe. Maar met deze zeer bescheiden oordopjes hoorde ik wél details die me voorheen nooit opgevallen waren. Ik heb meer dan een uur met mijn hoofd dichtbij de Apogee gestaan (het snoer van de iPod-oortelefoon is erg kort), terwijl ik de ene na de andere CD opzette. Diezelfde dag nog ben ik naar een vriendelijke handelaar in mijn tegenwoordige woonplaats gegaan om om een XLR-naar-tulpkabel te bedelen. Die hadden ze.

Daarop ontvouwde het span Philips/Mac – Apogee – Kenwood – B&W een kwaliteit die aan het ongelooflijke grenst. Maar voordat ik dat nader bespreek geef ik eerst nog even kort de technische eigenschappen van de Mini-DAC: regelbare analoge uitgangen (XLR, lijn en koptelefoon), S/PDIF, AES/EBU en ADAT in via 2xAES/EBU, Toslink en coaxiaal. De Mini-DAC accepteert signalen tot 192 KHz. Met de USB-optie ingebouwd accepteert de Mini-DAC niet alleen signalen uit de computer, maar worden ook digitale signalen van elders in de hifi-installatie, bijvoorbeeld van MD, via de USB-kabel doorgesluisd naar de computer. 

Eén van de redenen waarom de Mini-DAC zo goed klinkt is, zo zegt Apogee in zijn handleiding: The clock circuitry of a typical D-to-A converter must be designed as a compromise between the ability to attenuate input signal jitter and the ability to accept any bitstream, regardless of it’s stability. The more the clock is allowed to track timing variations of the input, the more jitter remains in the clock at the conversion stage, with the degradation of conversion quality as a result. The Mini-DAC’s Dual Stage Clock overcomes this compromise by employing one clock stage to accept the bitstream and store bits in a buffer, and a second stage to clock bits out of the buffer to the conversion stage. The first stage is optimized to track timing variations of the input, while the second stage is optimized to attenuate jitter and ensure that conversion takes place with the lowest jitter clock possible.

Het is ongetwijfeld erg belangrijk dat de bitstroom vrij is van jitter als het naar analoog wordt omgezet, maar dat is natuurlijk nog geen garantie voor topkwaliteit. De Mini-DAC geeft de indruk dat er over de rest van het ontwerp net zo goed is nagedacht als over de digtale invoer. Zo betreft de voeding van de Mini-Dac een super high speed switcher . De externe voeding, een blokje in het netsnoer, doet feitelijk niets anders dan gelijkstroom aanbieden. In de Mini-Dac wordt die gelijksstroom omgezet in ultra-hoogfrequente wisselstroom (in de orde van ongeveer 750kHz), een meervoud van de samplingrate. Vervolgens wordt de wisselstroom teruggebracht tot de normale gelijkstroom. Het voordeel van dit principe is dat de externe voeding bijna alles kan zijn (de Mini-DAC accepteert aan de ingang gelijkstroom van 6 tot 14 volt, met een minimum van 1,25 ampère). De ruis blijft in dit procédé ver buiten het hoorbare gebied, en de snelheid waarmee dit circuit kan reageren op een veranderende vraag ligt ook ver boven elke hoorbare transiënt. Apogee stelt dat zowel de voeding als de lokale condensatoren een fikse overcapaciteit hebben. Al met al krijgen netvervuiling, DC op het net en ruis geen kans om het uitgangssignaal te ontsieren. Een dure oplossing derhalve, maar alleszins afdoende.

Bovenal laat de Mini-DAC horen dat er tijdens de ontwikkeling heel goed is geluisterd. Terwijl ik dit zit te schrijven bijvoorbeeld, loopt er naast mijn tekstverwerker in een minivenstertje de DVD Live at Madison Square Garden van Pearl Jam. Dat leidt erg af moet ik zeggen. Ik was er al achter dat dit een geweldige registratie is (ook al is de beeldkwaliteit van de PAL-versie ronduit bedroevend), maar ik hoor nu meer details, meer differentiatie, meer overzicht en een betere ruimtelijke afbeelding dan ooit tevoren. Ik ben er plotseling ook niet meer zo van overtuigd dat ik op termijn naar surround zal overstappen. (Hadden alle DVD’s maar een behoorlijk stereo-spoor.)

Als ik de afleiding echt zat ben (er moet geschreven worden), lanceer ik iTunes. Een album als de Beach Boys’ in Baambrugge (!) opgenomen Holland (1973, onlangs op CD verschenen) brengt de beste kwaliteiten van de Mini-DAC naar boven. De twee mini-symfonieën op deze plaat, A California Saga en Trader werden met de Mini-DAC meer tot fascinerende hoogstandjes van muzikale creativiteit dan ik voorheen heb mogen meemaken. Meteen wordt duidelijk wat voor enorme inspanning de Beach Boys staken in hun arrangementen. Behalve de instrumenten waar iedere rockband gebruik van maakt hoor je de strandjongens bezig met dwarsfluit, mondharmonica, piano, en nog een paar instrumenten waar ik niet dadelijk een naam voor weet. De Boys’ zang in close harmony lukt perfect op deze plaat, en overtuigt met de Mini-DAC. De Beach Boys nemen plaats op een zeer brede denkbeeldige bühne, waarbij de ruimtelijkheid steeds zeer stabiel blijft.

Bij het door Carl Wilson geschreven Trader klinkt diens stem enorm echt en haast oververzadigd met emotie. De subtiele percussie bij dit nummer, die hoge eisen stelt aan de timing van de DAC, is overtuigend en enorm ritmisch. Al met al een excellente voorstelling.

Ik zou even zo door kunnen gaan. Maar liever dan verslag uit te brengen van hoe elk van mijn CD`s en MP3`s klinkt via de Mini-DAC, zeg ik er kortweg dit over. De Apogee overtuigt bij rock en pop, jazz en klassiek in gelijke mate. Hij heeft voor iedereen wel een geweldige eigenschap in huis: overtuigend wat betreft de timing; emotioneel geladen, zeer authentieke vocalen; een zoet, nooit opdringerig hoog met voldoende frisheid, met een altijd-opgeruimd en overzichtelijk geluidsbeeld dat zich zeer ver van de luidsprekers begeeft. Laagweergave en dynamiek laten geen verstek gaan met de Apogee: als dat nodig is, ontvouwt de Mini-DAC een dynamiek waar ik mijn installatie voorheen niet toe in staat achtte. Er is geen muziek in mijn collectie die niet tot een nieuwe belevenis werd over de Mini-DAC. Ik heb er geen minpunten aan kunnen vinden.

Wat een pleziermachine! Geen ander hifi-apparaat heeft me ooit zoveel luistergenot gebracht als de Apogee Mini-DAC, en nooit heb ik zo weinig zin gehad om een besproken apparaat terug te sturen. Ik moet wel; de gevraagde €1100 heb ik even niet voor het grijpen. Voor wie dat wel heeft zal het duidelijk zijn wat ik hem of haar aanbeveel.

Computer vs. CD-loopwerk

Ik heb bij de bespreking van de genoemde apparaten niets specifieks gezegd over luisteren met de computer, terwijl de hele oefening juist daar om was begonnen. "Met een topkwaliteit externe DAC of een dito ingebouwde geluidskaart kan het allemaal nog beduidend mooier klinken", schreef ik bij mijn bespreking van iTunes in juli. Het is precies zo uitgekomen. De directe vergelijking tussen een goed CD-loopwerk (in dit geval mijn Philips DVD-963SA) en mijn G5 met iTunes wijst uit dat die laatste zelfs met WAV iets aan ruimtelijke afbeelding en dynamiek inboet, maar veel meer dan een fractie is het niet. Als ik voor mezelf spreek, vind ik dat een kleine opoffering vergeleken met de voordelen die luisteren per computer oplevert.



Anderzijds ben ik zeker niet van plan mijn Philipsje eruit te gooien. Alleen al psychologisch is een installatie zonder "eigen" spelers een onwennig fenomeen, en het is goed te weten dat een dedicated loopwerk de meeste kwaliteit levert als ik er écht goed voor ga zitten. Bovendien heb ik geen zin om altijd de computer te moeten aanzetten als ik alleen even een CD’tje wil draaien.


Vooruitblik


Ik schreef in mijn iTunes-artikel nog iets: dat er over het thema hifi en computer nog veel te onderzoeken en te schrijven valt. Dat blijft zo, ook al is er nu een gaatje gedicht. Ik ben van plan te gaan schrijven over interne geluidskaarten, waar ik misschien ook een "huiskamer-PC" omheen ga bouwen, over de computer als recorder en over computeruitbreidingen die het bedieningscomfort verhogen. Afstandsbedieningen bijvoorbeeld.


Conclusie


Met elk van de geteste omzetters geeft de computer een absoluut bevredigende geluidskwaliteit. Dat mag Goed Nieuws® heten, lijkt me. Wie voor weinig geld een begin wil maken, schaft de Behringer Ultramatch 2496 aan. Ik beveel hem ook aan aan diegenen die een iets dikkere portemonnee hebben. Zij hangen er de Apogee Mini-DAC achter.

Met dank aan De Groef, Groningen en de Future Store, Utrecht.