Praktische HiFi


Rudy van Stratum | 02 februari 2001

Inleiding

Ik heb vaker tegen kennissen van me geroepen: ik snap niet dat je vierduizend gulden voor een apparaat uitgeeft. Er zit voor hooguit duizend gulden aan spullen in en als ik een blik in de kast werp jeuken mijn handen om meteen aan de slag te gaan. Dat kan allemaal veel beter. Omdat ik zelf in de regel geen tijd of zin heb om voor een ander te bouwen, heb ik al vaker een leeg A4-tje gepakt, zette daar de benodigde onderdelen op een rijtje met adressen erbij van leveranciers, tekende enkele ruwe schetsjes hoe het er uit kwam te zien en wenste de aspirant-zelfbouwer veel succes toe. In de praktijk kwam er van bouwen bij die kennissen weinig terecht, ofwel waren ze te lui ofwel te bang om het project te starten. Ik realiseerde me pas later dat ik er zelf ook meer dan vijf jaar over heb gedaan om het gat tussen kopen en bouwen te overbruggen. Een echte cursus ga ik hier niet geven. Ik geloof dat een cursus ook niet werkt. Je moet zelf alle stappen zetten en ervaren. Ik heb de belangrijkste stappen tussen blind kopen en bewust bouwen op een rijtje gezet, althans zoals ik ze heb doorlopen.

Zelfbouw heeft niet per se te maken met buizen. Toch hebben de meeste voorbeelden die ik hier geef met buizen te maken. Dat is niet zo vreemd. Buizenversterkers in de winkel zijn door de kleine series relatief duur. Hier valt dus de meeste winst te halen. Een Japans transistorversterkertje van 500 gulden bouw je zelf voor dat geld niet na. Met buizen is het ook veel gemakkelijker werken als zelfbouwer. Buizen en buizenonderdelen zijn relatief lomp en kunnen tegen een stootje. De schema`s zijn simpel van opzet en je kunt het signaal op papier bijna letterlijk door de schakeling volgen. Als je een transistorversterker met soldeerfouten voor de eerste keer aanzet dan gaat er gegarandeerd wat roken en dan gaat het geld kosten. Bij buizen kom je er vaak met de schrik vanaf en ga je vrolijk door voor de tweede ronde.

1. Consumentisme zonder geld

Zo rond mijn vijftiende jaar had ik om naar mijn favoriete muziek te luisteren een alles-in-een set van volstrekt onbekende komaf. Een krijgertje. Mijn eerste versterker kocht ik van jaren gespaard geld, een Akai AM-2200. Ik heb dat ding blind gekocht, had er in de bibliotheek snel iets over gelezen in een HVT van die tijd. Ik had op de cent nauwkeurig driehonderd gulden te besteden en een goedkopere merk-versterker had je toen niet. Het verschil met mijn alles-in-een setje was waanzinnig groot. Hier, zo weet ik nu zeker, is mijn verslaving ontstaan. Mijn voortdurende zoektocht naar dit soort kwaliteitssprongen duurt nog immer voort. Vanaf dat moment ging ik wekelijks naar winkels om versterkers te bekijken en folders op te halen. Ik kende alle versterkers die er op de markt waren. Prijs, specificaties en zo verder. Dit was mijn fase van het folder-fetisjisme. Ik kan ook nu nog wel mijmeren over Harman-Kardon 401 en 402, Scott 426 en 436, Sansui AU5900 en AU7900 en nog een paar honderd andere types. Ik geloofde alles wat er in de folders stond. Minder vervorming, meer vermogen, dat moest ik hebben. Maar ik had geen geld en las dus duizenden hifi-blaadjes. Ik weet nog precies welke installatie Heinz Wallich (destijds een muziekrecensent van HVT) toen had: Stanton triple-E element, Thorens draaitafel, Quad versterker en dito electrostaten, Micro MX-5 hoofdtelefoon. Zoiets wilde ik ook, dat was mijn droom.

Vreemd eigenlijk dat ik een paar jaar later mijn eerste buizenversterker kocht. We gingen met een groepje van 6 vrienden van de middelbare school na de diploma-uitreiking samen op vakantie. Het was een fietsvakantie naar Cambridge, Engeland. Daar zag ik in een typisch Engels winkeltje een tweedehands Quad-versterker staan. Ik wist niet eens dat het een buizenversterker was. Ze wilden 300 gulden hebben voor een tuner, een voorversterker en twee monoblokken. Ik heb van alle vrienden 75 gulden geleend en het hele spul werd tegen meerprijs naar de haven van Harwich gestuurd waar ik het tijdens de terugreis kon ophalen. Een week later gingen de Quadjes boot en trein in waarna het tijdelijk in een stationskluis in Nijmegen belandde. Ik heb een groot deel van mijn studententijd met deze set gespeeld zonder dat ik benul had van het bijzondere van buizen. Het klonk wel altijd lekker. Tot na een jaar of vier een KT-66 buis het begaf. Ik had geen benul van techniek en had de kast zelfs nog nooit opengeschroefd. De buizen zaten er toen misschien al 20 jaar in. Nieuwe buizen gingen me toen minstens 300 gulden kosten. Ik had de Quad buizenset een paar keer in advertenties te koop aangeboden gezien voor 1000 gulden en ik besloot mijn slag te slaan. De telefoon stond roodgloeiend. Zelfs met een monoblok met een bizarre combinatie van een nieuwe EL34 en een versleten KT66 vond ik voor 1000 gulden een tevreden koper. Eindelijk had ik het geld om voor het eerst in mijn leven een echt goede versterker te kopen, de techniek had immers ook niet stilgestaan. Ik had al jaren geen audio-blaadjes meer gelezen en kocht afgaand op mijn oude idealen, wederom blind, een Luxman-versterker van bijna 1500 gulden. In de weken die kwamen besefte ik pas dat ik een grote fout had gemaakt. Dit was waardeloos, dit klonk nergens naar. Ik zou nooit meer zomaar iets geloven omdat het in een audio-blaadje stond. Ik was teleurgesteld, ik had geen geld en geen goed geluid.

2. Andere blaadjes lezen en elco’s erbij

Ik weet het nog als de dag van gisteren. Mijn tweede stap. In een kiosk op de Tilburgse Westermarkt kocht ik in 1982 het eerste nummer van Audio en Techniek. Er stond een vreemde pijpluidspreker op de voorkant. Een blad dat overal tegenin ging. Een perfecte timing, het sloot precies aan op mijn gevoelens van frustratie met de bestaande apparatuur. De speakers heb ik samen met mijn vader gebouwd. Voor het eerst in mijn leven ontstond het gevoel dat je zelf ergens sturing aan kon geven. Het waren prachtige speakers (zie mijn ingezonden brief in A&T 1983). En het was een puur blad dat lezers uitdaagde om zelf aan de slag te gaan. Ik gooide de Luxman uit het raam en kocht op aanraden van A&T een Harman-Kardon. Ik had nog steeds de ballen verstand van versterkers. Ik schroefde af en toe de kast open en keek heel stoer naar binnen. Toch opgejuind door de verhalen van A&T begon ik met het verzwaren van de voeding. Solderen kon ik nog niet, de bout was of te groot of te klein, er ging ook wel eens wat fout. Maar ik was zelf bezig met het verbeteren van geluid. Stap twee is voor mij geweest de overgang van consumenten-blaadjes naar `inzicht-blaadjes`, de slag van buitenkant naar binnenkant, de slag van onvoorwaardelijk geloof naar voortdurend vragenstellen en uitproberen. Ik had al duizenden blaadjes gelezen zonder echt veel wijzer te zijn geworden. Met het lezen van A&T ging er een nieuwe wereld voor me open. Inmiddels was mijn ideaal om zelf een M-25 van A&T te bouwen. Maar die stap was voor mij toen nog te groot.

Via A&T leerde ik het Franse L`Audiophile kennen. Dat blad ging nog weer een stap verder dan A&T. Hier stonden alleen maar schema`s en achtergrondverhalen in. Maar hier was ook sprake van een ander soort geloof. Buizen voerden in de ontwerpen de boventoon. Schema`s werden tot op het kleinste detail uitgeplozen. Ik vond hier weer de bevestiging dat mijn oude Quad inderdaad beter was dan wat er nu in de winkel stond. Bij A&T was men veel genuanceerder, met name John van der Sluis stond op het standpunt dat buizenversterkers leuk waren maar dat de moderne transistor-technologie toch meer te bieden had. Dat beeld is bij A&T pas eind jaren 80 na het beluisteren van versterkers van Beard en Conrad-Johnson veranderd.

Praktische HiFi

3. Buizen en de rommelmarkt

Zelf bouwen was er nog niet bij, iets kopen met buizen was niet aan de orde vanwege de hoge prijzen. Ik besloot om rommelmarkten af te struinen op zoek naar nog spelende oude buizenversterkers. De oogst is na vele honderden bezoeken redelijk mager te noemen. Echte grote merken kom je nauwelijks tegen. Als je die ene keer een bekend exemplaar aantreft dan is de prijs er ook naar. Maar een stuk of 10 bruikbare versterkers heb ik in de loop van de jaren wel kunnen vinden. En hier heb ik veel van geleerd. Ik heb een digitale voltmeter gekocht en mijn eerste opdracht was om een niet-werkende buizenversterker aan de praat te krijgen. Hiervoor moet je een beeld hebben van hoe een versterker is opgebouwd. Met de verhalen van L`Audiophile achter de kiezen was dat niet meer zo moeilijk.

Je begint bij de voeding. Er hangt een stekker aan de kast en die volg je in de kast via zekering en aan/uit-schakelaar. Dan moet je weten dat buizen werken met hoogspanning en met gloeidraden. Je kunt makkelijk op de trafo meten welke wisselspanningen op de trafo beschikbaar zijn. Kapotte voedingstrafo`s ben ik nog nooit tegengekomen. Dan beginnen we met de gloeispanning, komt er 6,3 Volt uit de trafo en gloeien alle buizen. Een kapotte buis haal je er zo al snel uit. Dan kijken we naar de hoogspanning. Hier moet je weten dat er twee manieren zijn om de hoogspanning gelijk te richten, met een buis en met silicium-dioden. Komt er na de gelijkrichting een acceptabele spanning op de overige buizen terecht? Die spanning ligt meestal tussen de 300 en de 400 Volt. Als dat niet het geval is, heb je geluk. Een nieuwe gelijkricht buis en de zaak is vaak al opgelost. Het gaat te ver om hier een hele versterker te analyseren. Het gaat om het idee. Door goed naar het binnenwerk van een oude versterker te kijken en met een multi-meter in de hand de hele schakeling op papier te zetten, leer je ontzettend veel. Je krijgt gevoel voor onderdelen en mogelijke gebreken. Donker gekleurde weerstanden, plekken die te heet zijn geworden, dat soort zaken. Je krijgt gevoel voor soorten buizen. ECC wordt vaak gebruikt voor het kleinere werk, EL voor het eindgedeelte, EZ of GZ in de voeding. De voorversterker bestaat uit een phono-gedeelte gevolgd door een lijngedeelte. Via de tape-out kun je checken of de voorversterker in orde is. Bij de eindversterker gaat er vaak een stuurbuis vooraf aan de eindbuizen. De stuurbuis is in mijn ervaring zelden kapot, de eindbuizen des te vaker. Ook komt het nogal eens voor dat er een uitgangstrafo stuk is. In dat geval zal er echter een kanaal wel gewoon werken en is het nuttig om de verschillen tussen de twee kanalen eens nader te bekijken. De meest voorkomende oorzaak bij oude buizenversterkers is in mijn ervaring een kortgesloten hoogspanningselco in de voeding. Veel meer dan de wet van Ohm hoef je eigenlijk niet te beheersen.

Zoals gezegd, ik heb oude buizenversterkers vooral gebruikt om van te leren. Je krijgt een gevoel voor componenten en schema`s. Een oude versterker volledig restaureren om een moderne buizenversterker te krijgen, vind ik zelden een zinnige optie. Er zijn grofweg twee mogelijkheden. Ofwel krijg je hem vrij snel spelend en dan blijft het bij het vervangen van enkele cruciale dingen als buizen en elco`s. Als je dan ook nog wat in- en uitgangen vervangt heb je in de meeste gevallen een redelijk mooie versterker. Een andere mogelijkheid is de versterker volledig uit elkaar te halen en helemaal opnieuw op te bouwen. Dit is een heidens karwei. Je moet dan in ieder geval nieuwe buisvoeten installeren, nieuwe potmeters, nieuwe bekabeling en nieuwe elco`s. De kast moet volledig worden uitgeborsteld. Onderschat hier niet dat bij vervanging van geluidsbepalende onderdelen (condensatoren in de signaalweg) een heel ander geluid kan ontstaan. Ik vind dit geen aantrekkelijke optie. Als je het schema van die oude versterker zo bijzonder vindt, waarom zou je dan niet helemaal opnieuw beginnen met de ruimte die je nodig acht?

4. Kasten leegslopen en experimenteren

De Lafayette LA-214 heeft voor mij een belangrijke rol bij de volgende stap gespeeld. De LA-214 is het kleinere broertje van de beruchte Lafayette/Bocama LA-224. Het is een single-ended versterkertje met een EL84 als eindbuisje. Deze versterker kan prima dienst doen als basis voor een zelfbouw voorversterker. Je sloopt de kast leeg maar laat een aantal dingen zitten: entrees, volume-pot, buisvoeten, trafo met gelijkrichtbuis EZ80/81 en elco`s, bekabeling van gloeidraden. Je kunt nu elke voorversterker met 2 noval-buisjes (ECC-types) per kanaal maken met minimale kosten. Ik ben begonnen met een SRPP-phono voorversterker uit L`Audiophile. Je bouwt gewoon letterlijk van het papier na ook al snap je nog niet precies hoe het schema in elkaar steekt. Na een dag zwoegen en een paar keer op en neer naar de onderdelenwinkel (wat je daarna nog honderden keren zult doen) is daar je eerste triomf: er komt geluid uit! Dat was het doel, het ding moet gewoon werken. Ongetwijfeld hoor je een geweldige brom, maar dat deert niet. Deze basis-schakeling heb ik gebruikt om verschillende soorten buizen en koppelcondensatoren te beluisteren. Je bent verplicht zelf een oordeel te vormen over de geluidskwaliteit, je zult in geen enkel blad een test van jouw apparaat aantreffen. Een nadeel van deze leermethode is de teloorgang van de Lafayette 214 die bij mij jaren dienst had gedaan als een uitstekende koptelefoonversterker voor mijn Micro MX-5 (Heinz Wallich!).

Maar hoe kom je van die brom af? Dit blijkt een van de lastigste problemen in audio en zelfbouw te zijn. Versterkers uit de jaren 50 en 60, toen er nog geen printen werden gebruikt, leggen overal lukraak delen van de schakeling via de kast aan aarde. Kijk maar eens in een van de genoemde Lafayettes. Lukraak? Ja, dat had je gedacht! Misschien hebben ze honderden varianten in de fabriek uitgeprobeerd, maar een Lafayette is ondanks de vele potentiële aardlussen bromvrij. Een beetje zelfbouwer wordt hier wanhopig van. De volgende stap is het gelijkrichten en eventueel stabiliseren van de gloeispanning. Nu begin je al tegen ruimteproblemen aan te lopen. De gelijkgerichte gloeispanning blijkt te laag te zijn voor stabilisatie, dus je gaat klooien met hulptrafo`tjes, je koopt een veel te dure LT1037 omdat je daar weer iets over gelezen hebt en zo verder. Je bent al snel een hoop geld kwijt en de brom blijft in de regel bestaan. Dit is volgens mij de enige manier om heel veel te leren en gevoel te krijgen voor wat nu wel en niet werkt. Je krijgt gevoel voor klank, je leert solderen, je pakt combinaties van bestaande schema`s bij elkaar, je voert versimpelingen door, je wordt gedwongen creatief met de beschikbare ruimte om te gaan.

Vrij snel daarna bouwde ik mijn eerste buizen-eindversterkertjes. Dit was een stap te snel, zou spoedig blijken. Ik had inmiddels al een behoorlijke verzameling onderdelen, gebruikte weerstanden en condensatoren, maar ook bruikbare voedingstrafo`s en een setje Bocama-uitgangstrafo`s. Op houten plankjes heb ik toen de MS-tube (zie A&T eind jaren tachtig) proberen na te bouwen. Ik kan je vertellen dat dit een stuk lastiger is dan het bouwen van een voortrapje. Het zag er allemaal niet uit, en het resultaat was: brommen, fluiten, oscilleren en niet goed klinken. Achteraf bleek dit ook een nodeloos ingewikkeld schema. Het hele spul is (zonder de trafo`s) uiteindelijk op de vuilnisbelt beland. In deze tijd heb ik Guido Tent leren kennen, en we hebben nog heel wat gelachen over mijn houten plankjes. Jammer dat ik geen foto`s van deze periode heb.

Praktische HiFi

5. De print als basis: geen brom meer

Zo ging het niet langer. Ik moest gestructureerder gaan werken. Ik heb vanaf dat moment niet anders meer gewerkt dan op universele `euro-printen`. Dit zijn gaatjesprinten van 9 bij 16 cm waarop ik netjes alle componenten kwijt kan. Ik leg een centrale aardstrip aan en heb nooit meer last van brom. Op de onderkant van de print soldeer ik de componenten zoveel mogelijk rechtstreeks aan elkaar (zie foto`s 1 en 2). Modificaties zijn nu heel simpel en betrouwbaar uit te voeren. Nu krijg je gevoel voor de logische opbouw van een schakeling. Je probeert de componenten zo te plaatsen dat er minimale onderlinge afstanden ontstaan. Dit is voor mij een hele belangrijke stap geweest. Door de netheid van werken krijg je er lol in om een `esthetische` print te maken. De printen vormen als het ware losse modules waardoor het mogelijk is met verschillende voedingen te werken. Ook heb ik wel een aantal varianten van dezelfde schakeling naast elkaar gemaakt en gebruikt. Een schakeling met WIMA-MKP en Holco`s, daarnaast dezelfde schakeling met Wondercap`s en Allen-Bradley`s. En dan combineren met een buizenvoeding, een gewone voeding, een gestabiliseerde voeding, een akku-voeding. Dit is een hele leuke en leerzame periode.

6. Het oog wil ook wat

Er komt geluid uit en het bromt niet meer. Nu komt de fase van `mijn definitieve versterker` die in de huiskamer mooi moet ogen. Een definitieve versterker komt er overigens nooit. Waarom moet het gebouwde er eigenlijk toonbaar uitzien? Een aantal redenen. Steeds apparaten doorschuiven naar de zolder is geen optie meer. Je wilt om de volgende schakeling te bouwen de huidige graag verkopen. Dat heeft niet alleen met geld te maken. Meestal ben je blij als je ongeveer de onderdelen-waarde voor je versterker terugkrijgt. Het heeft ook te maken met een onbewust schuldgevoel dat je niet al die versterkers kunt gebruiken, ze staan daar maar terwijl ze best goed klinken. Wil je een versterker ooit nog eens verkopen dan is het uiterlijk een eerste voorwaarde. Houd daar als zelfbouwer maar vast rekening mee. In de tijd dat ik veel bouwde is het mij steeds gelukt mijn versterkers aan derden te slijten. Inmiddels is dat een stuk moeilijker geworden, lijkt het, ik hoor dat ook van anderen. En die waarschuwing wil ik hier ook geven: zelfbouw op deze manier is ongelooflijk duur. Ik ben in tien jaar letterlijk duizenden keren naar electronica-winkels geweest, dan zie je weer dit en dan koop je weer dat. Elke keer kom je met een zakje onderdelen terug en elke keer kost het minstens een paar tientjes. Ik werd steeds creatiever om thuis niet steeds te hoeven uitleggen wat ik nu weer mee had gebracht. Het moet om tienduizenden guldens gaan, alle speciale aanbiedingen ten spijt.

Je hebt drie manieren om een nette kast te krijgen. De eerste en makkelijkste manier is een mooie kast kopen bij de electronica-handel. De keuze is beperkt, wat je zoekt zit er steeds niet bij, en het is prijzig. Een mooie 19-inch kast kost je al gauw 150 gulden. De winkel met het grootste assortiment is in mijn ervaring Stuut en Bruin in Den Haag. Een tweede optie is kiezen voor het MIKO handy-tube systeem. Je kunt dan alle denkbare afmetingen met bijbehorende metaalplaatjes laten afknippen. Foto 3 geeft een idee van wat je dan in je handen hebt. Kosten zijn ook al snel meer dan 100 gulden per kast. Enorm bewerkelijk, veel boren en slijpen. Echt mooi wordt het natuurlijk niet (zie mijn PTA-verhalen). De laatste optie is op maat een kast laten maken met volledige voorbewerking. Dat laatste is natuurlijk fantastisch, zeker als je een teringhekel hebt aan boren en vijlen zoals ik. In A&T staat regelmatig een advertentie van iemand die tegen acceptabele prijzen RVS-kasten op bestelling maakt. Foto 4 laat zo`n kast zien die in dit geval een Musical Fidelity A1-eindversterker herbergt. Foto 5 laat het binnenwerk van deze kast zien. Je ziet hier dat ook een transistorversterker heel goed op een gaatjesprint kan worden opgebouwd.

Praktische HiFi

7. Het oor wil ook wat

De volgende stap is misschien een rare. Maar dit is de stap van de relativering. Je hebt goed klinkende versterkers gemaakt. Maar nog steeds heb je niet een wereldversterker gemaakt. Een versterker die echt goed is en waar niets op valt aan te merken. Soms kom je een versterker uit de winkel tegen voor een alleszins redelijke prijs en dan denk je: het wordt tijd op te houden met zelfbouw. Waarom klinkt zoiets zo goed met al die simpele flut-onderdelen. Ik doe iets niet goed. Je wordt moe van al dat geleuter over onderdelen en schakelingen. Iedereen weet het beter. Een variant van de fase van het consumentisme van stap 1 waarbij iedereen kritiekloos gelooft wat in de blaadjes staat, treedt ook op in de zelfbouwwereld. Je kent een stuk of honderd zelfbouwers en iedereen lult elkaar maar na. Steeds duurdere componenten, deze schakeling is fout, die andere schakeling is het deze maand weer helemaal, het dogmatisme viert hoogtijd. Waar blijven al die kritische en zoekende audiofielen die het als een uitdaging zien een goede versterker voor weinig geld te maken? Ik heb heel wat versterkers gehoord waar voor duizenden guldens aan onderdelen in zat uit alle uithoeken van de wereld. Ik ken een mannetje in Y en die pist over zijn trafo`s, dat soort verhalen. En soms klonk het echt voor geen meter, de mensen waren het spoor volledig bijster. Het was in deze fase dat ik besloot de PTA (Poor Man`s Tube Amplifier) te gaan bouwen: voor minder dan 400 gulden heb ik toen twee monoblokjes met 6V6 eindbuizen gebouwd. En ik ben blij dat ik dat gedaan heb. Ik zag in dat ik was doorgeschoten. Mijn eenvoudige PTA is ook nu nog een mooie versterker die ik nog steeds van harte kan aanbevelen aan de zelfbouwers (zie A&T 37). Beter zelfs dan menig veel te duur single-ended probeersel van daarvoor. Een versterker waar ik trots op ben.

8. Eigen schakelingen en verhalen schrijven

Ik vond het PTA-project zo geslaagd dat ik besloot er een verhaal over te schrijven. Ik wilde de wereld laten zien dat het ook simpel en voor weinig geld kon. Een revanche op al die dure en ingewikkelde projecten. Het was mijn eerste verhaal voor A&T en ik kreeg er veel reacties op. Zoveel reacties zelfs dat ik een vervolg wilde schrijven. Ik begon aan een tweede zelfbouw audio-leven. De PTA-plus heb ik vrij snel daarna `ontwikkeld`. Het was een eigen schakeling die niet eerder op deze manier was gepubliceerd. Overigens zeg ik er meteen bij dat er natuurlijk niet veel nieuws onder de zon is, bijna alles is al een keer ergens beschreven. De PTA-plus is de mooiste versterker geworden die ik tot op de dag van vandaag heb gebouwd. Het is de eerste versterker die alle transistor-versterkers die ik ooit gehoord heb wegvaagde. Eindelijk had ik mijn eigen doel bereikt: het werkte, het bromde niet, het zag er acceptabel uit en het klonk verschrikkelijk goed voor weinig geld. Hier had ik waarschijnlijk moeten stoppen. Doel bereikt, over en sluiten. Maar ik kreeg de smaak van het ontwerpen en schrijven te pakken. Een OTL had ik nog nooit gebouwd en dat zou de volgende uitdaging worden. Een PTA-minus, zonder uitgangstrafo dus. Dit project heeft me veel inzicht opgeleverd. Het was een complexe klus. Het is allemaal goed afgelopen. Er kwam minder vermogen uit dan ik verwacht had en het geluid was niet een niveautje hoger dan mijn PTA-plus. Overmoed wordt bestrafd. Tijd dus om er een punt achter te zetten.

Praktische HiFi

9. Consumentisme met geld

En inderdaad, daarna heb ik niet veel fundamenteels meer gebouwd. Af en toe een klein projectje tussendoor, gewoon voor de fun. Ik word niet snel meer enthousiast van al die verhalen die ik lees in Glass Audio en Sound Practices. Het is allemaal al een keer gezegd en gedaan. Het is een kliek die elkaar maar wat wijsmaakt. Ik mag graag nieuwe ontwerpen van andere zelfbouwers gaan beluisteren. Ik heb met mezelf afgesproken dat als ik iets heel overtuigends hoor dat ik dan weer ga bouwen. Maar dat is de laatste vijf jaar niet een keer gebeurd, helaas. Ik vind het nog wel leuk om verhalen te schrijven over audio. Mensen prikkelen, mythes proberen door te prikken, discussie uitlokken. En misschien ben ik ook wel luier geworden, veel minder fanatiek, ik geloof het allemaal wel. Het verschil met de eerste fase is dat ik weer consument wil zijn maar nu met geld. Als ik iets heel goeds hoor en het is te betalen, ja waarom zou ik het dan zelf gaan bouwen? Dat is het kenmerk van deze fase: je bent weer consument, folders daar geloof je niet meer in, maar op je eigen oren vertrouw je nu wel. Ze kunnen me wat, al die goeroe`s met hun praatjes. Als ik het niet goed vind, dan is het niet goed.

10. Lezingen houden

En nu zit ik dan in de allerlaatste fase: het houden van lezingen. Maar de waarheid is gelukkig minder simpel. Het gaat toch om een soort verslaving, je komt er nooit meer vanaf. Ik lees die blaadjes nog steeds (wel minder moet ik zeggen), en soms gaat het weer prikkelen. Ik zal wat voorbeelden geven. Ik ben enthousiast over twee recente boeken van Bruce Rozenblit. In 1997 verscheen zijn `Beginner`s guide to tube audio design`. Een echte aanrader voor de beginnende zelfbouwer, alles wordt in begrijpelijke termen uitgelegd. Vorige maand is zijn tweede boek verschenen: `Audio reality: myths debunked, truths revealed`. Ondanks de stoere taal en de Amerikaanse arrogantie een heerlijk boek om te lezen, een verplicht nummer voor alle zelfbouwers. Deze Rozenblit is lekker relativerend, en het is beslist geen onzin wat hij schrijft. Rozenblit heeft als derde persoon in de geschiedenis (na Futterman in 1956 en 1964 en Peterson in 1957) een patent gekregen op een OTL-innovatie. Zijn OTL-ontwerp, dat ook gewoon in de handel te koop is, staat volledig beschreven voor de zelfbouwer. Ik moet zeggen dat Rozenblit bij mij weer een zelfbouwsnaar heeft geraakt. Een globale becijfering laat zien dat het voor 2500 gulden mogelijk is twee OTL-monoblokken te bouwen met een vermogen van minimaal 50 Watt aan 8 Ohm (zie ook zijn website: www.transcendentsound.com). Voor ik ga bouwen wil ik eerst nog bij iemand gaan luisteren die deze OTL al aan het spelen heeft (iemand?). Dan nog een voorbeeld van hoe heel simpel en goedkoop ook goed kan zijn. Via het blad Radio Bulletin is enkele maanden geleden een (zelfbouw)versterkertje op de markt gekomen met een prijskaartje van slechts 500 gulden. Het is een heel degelijk single-ended EL84 versterkertje uit Taiwan dat beslist heel goed klinkt. Ideaal om mee te experimenteren. Nog een voorbeeld van simpel, goedkoop en goed. Voor de beginnende zelfbouwer laat ik een `eigen` ontwerp voorversterker zien dat je voor 100 gulden inclusief kast risicoloos kunt bouwen. Het aardige is dat je met twee standaard printtrafo`tjes van 12 Volt (kosten een tientje per stuk) zowel gloeispanning als hoogspanning voor het enige buisje ECC88 krijgt. Meerdere kennissen van me hebben deze voorversterker met succes gebouwd en zijn er zeer tevreden over. Aan de slag!