Op zondagavond stond hij voor een volgepakt Paradiso. Maandagochtend om tien uur zit Luka Bloom zo fris als een hoentje aan koffie en appelgebak in een café in de Jordaan, op een steenworp afstand van zijn Amsterdamse appartement. “I’m not a fucking rock star, ik ben niet vies van een beetje orde”, zegt de sympathieke Ier in deel 12 van de Muziekbeleving Van…
‘Meer is minder’ is het motto van de geëngageerde zanger/gitarist en dat geldt ook voor zijn muziekbeleving. Luka Bloom (1955, Newbridge, echte naam: Barry Moore), gescheiden, vader van twee zoons (23 en 32) en woonachtig in Blacktrench op het Ierse platteland, vertelt onder meer over zijn eerste platen, zijn ‘éénmanspunkband’, zijn broer (de legendarische folkzanger Christy Moore) en zijn vijftiende wapenfeit, de filmische ambientplaat Tribe.
Paradiso
“Het is misschien een cliché, maar Paradiso blijft een ongelooflijk bijzondere plek. De zaal is net niet te groot voor de juiste intimiteit, en omdat het een kerk is, is de atmosfeer bijna spiritueel. De akoestiek is ideaal voor een man met gitaar. Carré [waar Bloom in 2002 een uitverkocht concert gaf] is ook prachtig, maar formeler. Paradiso ademt rock ’n roll. Bovendien zingt vrijwel het hele publiek mijn teksten er altijd letterlijk mee. Het is mijn trouwste publiek. De mensen hebben vaak hun eigen setlist in hun hoofd, met mijn ‘grootste hits’. [lachend] Maar als ik het helemaal anders doe, respecteert men dat. Dat is misschien wel het mooiste aan het Nederlandse publiek.”
Ambities
“Nederland is voor mij van levensbelang. Hier had men de moed om mij tussen Living Colour en Happy Mondays op Pinkpop te programmeren. Pinkpop was een enorm belangrijk moment in mijn carrière. Ik haatte het imago van de suffe folkzanger, wilde altijd een ‘onemanpunkband’ zijn, ‘powerful’ en ‘positive’. In Nederland begreep men dat als eerste. In Nederland en Australië ben ik al jaren het populairst. Ik ben bekender in Sydney en Amsterdam dan in Londen. Vraag me niet hoe dat komt. Jim White, die gisteren ook in Paradiso speelde, vroeg me: ‘Ik kan maar geen optredens in Duitsland krijgen, hoe doe je dat toch?’ Geen idee, heb ik geantwoord, het loopt zoals het loopt, je kunt dat niet programmeren. Misschien komt het omdat ik geen muzikant met grote ambities ben. Ik ben ook geen ‘global fucking rockstar’. Ik wil zijn waar ik wil zijn. En in Nederland voel ik me goed. Als ik hier ben, slaap ik in mijn eigen appartement in de Jordaan. Ik haal het lekkerste appelgebak van het land bij café De Winkel. Ik rij zelf met mijn gitaar naar optredens in Groningen, Leeuwarden en Utrecht. Dit is het leven waarvan ik droomde toen ik een kind was.”
Ierland, 1965
“We waren thuis met z’n zevenen, mijn moeder en zes broers en zussen. Ik was de jongste. Mijn vader overleed toen ik een jaar was. Bij ons thuis was muziek net zoiets als school, eten en slapen. Het hoorde bij het dagelijks leven. We hadden geen muziekapparatuur in huis, ook geen platen dus. Je moet je voorstellen, landelijk Ierland 1965, er was niets. We hadden alleen een piano en onze stemmen. Mijn moeder was een groot pianist en een groot zanger. Ze had een heel typische smaak, hield van opera, musical en Ierse Republikeinse ballads. Ze wilde professional worden, maar dat mocht niet van haar vader. Mijn moeder had liever dat ik zou gaan studeren en een waardig beroep zou kiezen. Mijn broer Christy was toen al een bekend artiest en toerde over de hele wereld. Eén muzikant in de familie was wel genoeg. Ze had nooit verwacht dat twee van haar zonen het zo ver zouden schoppen in de muziek.”