Van Dolby A-type NR naar Dolby Digital
Met de komst van de breedbeeld-formaten werd ook het gebruik van de magnetische geluidstrack bij de filmprint populair. Voorheen werd vooral gebruik gemaakt van de optische geluidstrack, maar deze had ten opzichte van het magnetische geluidsspoor het grote nadeel dat het enkel mono kon zijn en de geluidskwaliteit veelal van erbarmelijke kwaliteit was. Met de magnetische variant had de filmindustrie de mogelijkheid tot stereoweergave, al dan niet in een meerkanaalssysteem en daarnaast was de geluidskwaliteit, een niet geheel onbelangrijk iets gedurende de cinema-revolutie, van betere kwaliteit. Het systeem had echter ook een aantal grote nadelen want het was op de eerste plaats behoorlijk kostbaarder dan een optische geluidstrack, het magnetische geluidsspoor was kwetsbaarder en minder goed bestand tegen de tand des tijds en kon pas op het laatst aan de filmprint worden toegevoegd wanneer de film al geschoten was.
Het door Ray Dolby in 1965 opgerichte bedrijf Dolby Laboratories had de filmindustrie in de beginjaren van 1970 al voorzien van hun innovatieve ‘noise reduction’ (ruisonderdrukking), een pre-emphasis boost waarbij het signaal opgedeeld wordt in 4 frequentiespectra, die onafhankelijk met ongeveer 10db ‘opgetild’ worden om de ruisvloer te verlagen, maar hier bleef het uiteraard niet bij. In 1972 ontwikkelde Dolby, ter vervanging van de ‘Academy Curve’ hun eigen equalisatie als nieuwe standaard voor zowel de bioscoopzalen als studios. Deze door Dolby ontwikkelde EQ specificeert een vlakke frequentie-respons tot 2Khz en kent vanaf 2 KHz een roll-off van 3dB, een absolute verbetering ten opzichte van de ‘Academy Curve’ waarbij een vlakke frequentie-respons is gespecificeert van 100Hz tot 1.6 Khz, met buiten deze frequentie-spectrum een behoorlijke roll-off in zowel het hoog alsook het laag.
De filmindustrie raakte duidelijk geïntresseerd in de innovaties van Dolby en in 1975 kwam er dan ook het verlossende antwoord: Dolby had in samenwerking met Kodak en RCA gewerkt aan de wederopstanding van het optische geluidsspoor. Dolby’s noise reduction maakte het namelijk mogelijk om een stereo-opname op een optisch geluidsspoor te zetten, iets wat voorheen maar niet scheen te lukken zonder dat er sprake was van diverse storende neveneffecten. De filmindustrie had hier natuurlijk wel oren naar: het gebruik van een optische geluidsstrack was nu eenmaal een stuk goedkoper dan de magnetische equivalent. De hergeboorte was dan ook snel een feit en Dolby Laboratories leverde hiermee hun eerste echte grote bijdrage in filmgeluid. ‘Dolby Stereo’ was een feit!
‘Dolby Stereo’ was een ‘4:2:4 matrix-encoded’ (4 kanalen, via fase-verschillen opgetekend in 2 kanalen en weer gedecodeerd naar 4 kanalen) geluidsspoor, dat informatie kon bevatten voor een linker en rechterkanaal, de center en een surroundkanaal, allen verborgen in een optische stereotrack. Voor tweekanaals-enthousiasten is het misschien vreemd om te zien dat hun term ‘stereo’ in de cinema-wereld vooral staat voor een meerkanaalsweergave in plaats van twee-kanaals. Kijkt men naar de origine van het woord stereo, afkomstig uit het Grieks, dan is het eigenlijk meer verwonderlijk dat men een tweekanaals-opname en weergave ‘stereo’ noemt, daar het woord eigenlijk staat voor ‘3 dimensies’. Dat de LP indertijd echter maar plaats boodt aan twee kanalen heeft er aan toe bijgedragen dat het woord ‘stereo’ en alles wat ermee samenhangt heden ten dagen is verbasterd naar 2-kanaals weergave.
Een tweekanaals stereo-weergave was voor de commerciële bioscoopzalen echter geen optie: de beperkte sweet-spot zou er namelijk voor zorgen dat alleen een zeer kleine groep mensen, ergens in het midden van de zaal, een duidelijke afbeelding van het geluidsbeeld te horen kreeg. De rest zou een compleet scheefgetrokken geluidsbeeld krijgen, waarin dialoog niet meer uit het centrum van het scherm kwam, maar ergens aan de zijkanten. ‘Doly Stereo’ was deels gebaseerd op het ‘quadrofonie’-formaat dat het nooit heeft weten te redden tot een standaard. Waar ‘quadrofonie’ uitging van twee voorkanalen en twee achterkanalen, had men voor ‘Dolby Stereo’ echter bewust gekozen voor een opstelling van fronts, center en een surroundkanaal. De reden hiervan staat hierboven al vermeldt.
‘A Star is Born’ uit 1976 met in de hoofdrollen Barbra Streisand en Kris Kristofferson was de allereerste Hollywood-productie die werd uitgebracht in het ‘Dolby Stereo’ formaat. Het was echter nog even wachten op twee andere grote Hollywood producties voordat ‘Dolby Stereo’ definitief doorbrak. In 1977 was het dan zover: George Lucas’s ‘Star Wars’ betekende een revolutie op het gebied van filmgeluid. Vooral de 70mm print liet horen hoe zeer het voor die tijden innovatieve sounddesign van Ben Burtt een film meerwaarde kon geven. De projectiedoeken in de bioscoopzalen namen in grootte af om zodoende de noodzaak van 5 frontkanalen te laten afnemen. Dit had tot gevolg dat de 70mm filmprinten meer ruimte kregen voor andere content dan beeld, iets waar Dolby Laboratories snel en dankbaar gebruik van maakte. Zij stelden voor om de 6 kanalen te gaan gebruiken voor een configuratie waarin er sprake was van een linker, rechter en centerkanaal, een surroundkanaal en twee kanalen voor enkel laagfrequente informatie (een blauwprint voor het latere ‘Dolby Digital 5.1 Surround’). Films als ‘Star Wars’ en Steven Spielberg’s “Close Encouters of the Third Kind” demonstreerden namelijk de rol van een laagfrequent kanaal op gepaste wijze. Dit 70mm ‘Baby Boom’ formaat zou niet veel later worden vertaald naar het 70mm ‘Dolby Split Surround’ formaat, waarin 1 laagfrequent kanaal werd opgegeven in ruil voor een extra surroundkanaal. Hieruit concluderend kunnen we dus stellen dat het van origine Todd AO 70 mm formaat aan de basis en groei heeft gestaan de huidige discrete 5.1 Dolby Digital Surround formaat.
De strijd tussen de filmzalen en het televisietoestel mocht dan wel beslecht zijn, in 1970 kwam er door de ‘videocassetterecorder’ opnieuw een concurrent ten tonele. Hoewel het apparaat vooral bedoeld was om televisieprogramma’s op te nemen en op een later tijdstip te bekijken, bemerkten zowel consument als filmindustrie al snel een ander doel voor de VCR: filmweergave! Waar de televisie in de jaren 1950 nog een teruggang betekende voor de bioscoopbezoekersaantallen, zo succesvol bleek de VCR voor zowel de consument alsook de filmindustrie. Producties die het goed deden in de bioscoop, bleken ook mateloos populair in het ‘home video’ circuit en de filmmaatschappijen ontdekten al snel een compleet nieuwe markt voor hun product. Helaas voor de consument waren de videorecorders en ‘tapes’ nog in het ouderwetse mono, terwijl de bioscoopreleases bijna allen al in ‘Dolby Stereo’ werden uitgebracht. In 1978 kwam dan ook al snel de eerste stereo videorecorders, nog steeds geen ‘multichannel’, zoals in de bioscoopzalen, maar toch al een flinke stap in de goede richting. Zij die nog betere audiokwaliteiten wensten, vonden al snel hun antwoord in de Laserdics-spelers en LD-platen welke rond 1980 op de markt verschenen.
Maar de consument wilde dezelfde sensatie thuis beleven die ze ook in de bioscoop beleefden. Twee-kanaals stereo was niet genoeg en Dolby Laboratories beantwoorde de groeiende vraag van de consument met hun ‘Dolby Surround’ formaat: meerkanaals filmsensatie voor thuis. ‘Dolby Surround’ was in feite de thuisversie van ‘Dolby Stereo’. Het 4-kanaals geluidsspoor kon op elke stereo geluidsdrager worden gezet en zelfs televisie-uitzendingen konden worden gedaan in ‘Dolby Surround’. Hardware fabrikanten begonnen met het produceren van de eerste ‘Dolby Surround’ decoders en al snel was de consument in staat om thuis de surround filmsensatie te herbeleven. En nieuwe markt was geboren: de ‘Home Theater’ markt.
‘Dolby Surround’ en ‘Dolby Surround Pro Logic’ zijn twee termen die vaak met elkaar verward al dan niet goed begrepen worden. Toen ‘Dolby Surround’ in 1982 voor het eerst beschikbaar kwam voor de cosumentenmarkt, werd het originele 4-kanaals ‘Dolby Stereo’ middels een ‘matrix-encoding’ op een tweekanaals stereospoor geplaatst. Feitelijk kan men dus stellen dat ‘Dolby Surround’ de consumenten-equivalent voor ‘Dolby Stereo’ is. De eerste generatie decoders konden echter enkel het surroundkanaal extraheren uit de stereobron. Er was dus sprake van een multichannel weergave met enkel de linker- en rechterfront en een enkel surroundkanaal verdeelt over twee weergevers. De kanaalscheiding in de eerste generatie decoders was vrij slecht te noemen: er was veel lek hoorbaar van het ene in het andere kanaal en het surroundkanaal was het grootste gedeelte van de tijd inactief. Met de nieuwe generatie decoders in 1987 kwam daar enigszins een eind aan: ‘Dolby Surround Pro Logic’ werd beschikbaar voor de thuismarkt en deze nieuwe generatie decoders waren in staat om naast een betere kanaalscheiding het oorspronkelijke ‘Dolby Stereo’ formaat in de thuissituatie te vertalen. Naast het linker-, rechter- en surroundkanaal kon ook nu het centerkanaal uit de matrix-geëncodeerde stereotrack worden gedecodeerd. Onterecht wordt vaak gesteld dat ‘Dolby Surround’ een surroundformaat is zonder centerchannel, en ‘Dolby Surround Pro Logic’ een surroundformaat met center. Aangezien de term ‘Pro Logic’ enkel slaat op de decodeertechnologie en niet een surroundformaat is, is dit dus onterecht.
Ontwikkelingen stonden echter niet stil en inmiddels had het digitale medium de CD zijn intrede gedaan. Was het voorheen vooral de filmindustrie die vooruit liep op innovaties, ditmaal was het de consumentenmarkt die eisen begon te stellen. Het digitale medium werd door Philips naar voren geduwd als de vervanger van de vertrouwde analoge bronnen zoals de LP en cassette en het was dan ook niet meer dan logisch dat de filmindustrie met de stroom meeging en digitale varianten begon te ontwikkelen op hun multichannel geluidsbronnen. In 1992 was het dan zover en kon het publiek voor het eerst kennismaken met Dolby Digital in een 5.1 indeling tijdens de film ‘Batman Returns’. Maar Dolby Laboratories was nu niet langer meer de enige partij. Concurrentie kwam al snel vanuit een andere hoek in de vorm van Terry Beard, die financieel gesteund werd door ‘Universal Studio’s’. Steven Spielberg’s ‘Jurassic Park’ was niet alleen een succesvolle introductie van alles wat tot dan toe mogelijk was met ‘special effects’ en ‘CGI’ maar ook van het nieuwe surroundformaat ‘DTS’.
Ondanks de digitale vernieuwingen en de intrede van DVD-A en SACD, heeft Dolby Laboratories niet stil gezeten wat betreft vooruitgang op het analoge gebied. Een groot gedeelte van de oudere Hollywood films die op DVD, VHS of welk ander medium dan ook zijn uitgebracht, zijn vaak nog mono of ‘slechts’ tweekanaals. Om compatibiliteit te garanderen en de consument toch een hoogwaardige surround-ervaring te bieden met deze films, komen zij officieel in Juni 2000 met hun nieuwe innovatie ‘Dolby Pro Logic II’: een nieuwe en verbeterde decoder, gebaseerd op het inmiddels 17 jaar oude ‘Dolby Pro Logic’. In plaats van een beperkt frequentiegebied (100Hz tot 7KHz) en het in mono weergeven van het surroundkanaal, biedt ‘Pro Logic II’ als grootste vooruitgang een full-range stereo weergave van de surrounds om zodoende een betere aansluiting te vinden met discrete 5.1 formaten.