Vanuit de historie gezien zijn er reeds vele geluidsmedia geweest waar muziek op is verkocht. Het tot nu toe meest populaire, tevens oudste (en volgens sommige mensen nog steeds beste) is LP, wat niet voor niets het zwarte goud als bijnaam heeft. Als enorm populaire opvolger van dit analoge medium werd rond 1980 de Compact Disc (CD) ontwikkeld. Recentelijk zijn twee nieuwe “hoge resolutie” media ontwikkeld: DVD (onder te verdelen in DVD-Video en DVD-Audio) en SACD. Hier volgen korte beschrijvingen van iedere geluidsdrager.
LP
Vinyl is de grondstof waarmee een langspeelplaat (LP of “plaat”) wordt gemaakt. De platen zelf worden geperst, waardoor een concentrische groef ontstaat aan beide kanten. Doordat de naald van de platenspeler de ongelijkmatigheden aftast, wordt de muziek weergegeven die op de LP te vinden is. Het medium is “analoog”, wat betekent dat het geluid als een continue trilling direct is vastgelegd.
CD
De compact disc is het vervolg op vinyl en is een ‘digitaal’ medium, wat wil zeggen dat de muziek niet als trillingen in een groef, maar als getallen/data opgeslagen is. Die getallen worden als ‘putjes’ (‘bits’ genoemd) in een kunststof schijfje geperst en zijn moeilijk te beïnvloeden, waardoor ruis en tikken achterwege blijven. Groepjes van 16 van deze bits vormen getallen, die staan voor een bepaalde luidheid en frequentie. Maar liefst 44,100x per seconde wordt bij de opname naar het geluid ‘gekeken’ en wordt er een getal aan het geluid op dat moment toegewezen. Dit noemt men ‘bemonsteren’ of, op zijn Engels: ‘samplen’. De frequentie waarop dit gebeurt (bij CD dus 44,1 kHz), noemt men de ‘sampling frequentie’ (oftewel, ‘bemonsteringsfrequentie’). Bij weergave worden de putjes afgetast door een ‘laser’ en weer omgezet naar geluid. Waar bij een LP de speelduur ongeveer beperkt is tot 45-60 min, kan op CD maximaal 74 minuten aan muziek worden geplaatst. De methode van opname en weergave noemt men PCM, een afkorting voor ‘Pulse Code Modulation’.