Dit artikel is eerder verschenen in HVT
Ooit reisden Seven Slowhands de zalen langs. Dit illustere clubje akoestische gitaristen bleek het publiek aan te spreken. Helaas was de samenwerking kortstondig, hetgeen met name John van der Veer verdroot. Vele jaren later besloot hij het concept alsnog uit te bouwen. Nu met vijf man. Resultaat is The Ark. Inmiddels wereldwijd uitgebracht.
Molyvos is een schitterend stadje op het Griekse eiland Lesbos. Het ligt tegen een berg met kasteel aan, allerlei kronkelweggetjes leiden naar een pittoresk haventje omringd door stemmige terrasjes en eetgelegenheden. In deze prettige ambiance van zon, zee, een inspirerende omgeving en gastvrije mensen, beleefde gitarist en componist John van
der Veer zijn mooiste vakantie. Hij reisde het hele eiland per bus af, waarbij zijn oor aangenaam gestreeld werd door de muziek die de chauffeur onderweg op de radio had staan.
“Terwijl ik naar buiten keek, hoorde ik klanken die ik totaal niet kende”, mijmert hij. “Ik was verrast door de frisheid en vooral de vanzelfsprekende manier waarop er met verschillende gelaagde ritmieken werd omgesprongen. Het was zó volstrekt natuurlijk, het had een simpele directheid waar ik stinkend jaloers op was.”
Dat besef, of eigenlijk die openbaring, kwam op een mooi moment. Eind jaren tachtig maakte John deel uit van een gitaristencollectief onder leiding van Klaas ten Holt. Met
deze ‘Seven Slowhands’ reisde hij Rusland, Mongolië, China en Indonesië af, terwijl enkele Nederlandse concerten het materiaal voor een langspeler opleverden. Daarna was het over en sluiten, tot verdriet van enkele betrokken – onder wie niet in de laatste plaats Van der Veer: “Het was mij opgevallen dat het concept van enkele akoestische gitaristen uit verschillende disciplines, die improviseerden op thema’s van elkaar, door de mensen gewaardeerd werd.”
Na het nodige gepieker en de aandrang om zelf te gaan componeren, besloot John het oorspronkelijke idee van de Slowhands alsnog uit te werken. Ditmaal niet met zeven man, maar met vijf. “Ik wilde absoluut een Jaap van Eik oneven aantal”, verklaart hij. “Drie is te weinig want dan kom je uit op Al Di Meola, John McLaughlin en Paco de Lucia; drie individualisten eigenlijk. Dat wilde ik niet. Met vijf man heb je als voordeel dat je groepsvorming kunt voorkomen. Ik heb in het verleden vaak problemen gehad met bandjes die uit vier man bestonden. Nu heb je altijd iemand in het midden die naar de ene of de andere kant kan doorslaan. Verder wilde ik me niet zoals bij de Slowhands beperken tot uitsluitend de staalsnarige gitaar, omdat ik door mijn klassieke achtergrond veel te veel belangstelling heb voor de nylonsnarige. Ik wilde experimenteren met een combinatie van allebei.”
De fraaie compositie Molyvos, het alles bepalende gevolg van een toeristische busrit, was een van de eerste die uitging van deze ingrediënten. Daarna volgde nog een rits zorgvuldig opgebouwde nummers. John wist echter al van te voren dat hij tevens een paar covers wilde arrangeren. Het beroemde Albatross van Fleetwood Mac bijvoorbeeld: “Voor mij is dat een ultiem voorbeeld van hoe je iets prachtigs kunt maken met helemaal niks. Feitelijk zijn het twee akkoorden plus een melodielijn om op te schieten. En toch is het ongelooflijk mooi. Het is me altijd bijgebleven als het ultieme popnummer. Dan heb ik eens een bewerking gemaakt van Manha De Carnaval voor strijkers en gitaar. Waarom geen versie voor vijf gitaren?”
Het aangepaste concept had vaste vorm gekregen, een aantal pakkende thema’s lag klaar. Nu de vier andere gitaristen nog. “Van twee wist ik bij voorbaat dat ik ze wilde hebben. Pablo Minoli kende ik van mijn werk met Laberinto [John heeft deze Zuid-Amerikaanse band geproduceerd]. En Jaap Kwakman heb ik benaderd omdat hij evenals ik die snelle plectrumtechniek beheerst. Met hem kon ik iets duellerends doen. De twee anderen moest ik zoeken. Nou ja, dat werden Arnold van Dongen en Marcel Fisser.” Maar John Van der Veer had nog wat noten op zijn zang. Hij ging met popjongens aan de slag, waarvan hem bekend was dat hun interesse in eerste instantie uitging naar staalsnarige gitaren. Met andere woorden, ze zouden niet snel geneigd zijn om voor dit schone plan een duur nylonsnarig instrument aan te schaffen. Dus wat deed de initiatiefnemer? Hij verzon een list. Via de welwillende Nederlandse importeur zocht hij contact met de Spaanse fabrikant Prudencio Saez.
“Die mensen moesten bereid zijn tegen kostprijs een standaardmodel aan te passen en te bouwen. Ik had in de winkel ontdekt dat er héél behoorlijke modellen waren voor bedragen tussen de 800 en 1100 euro. ‘Die moeten we hebben’, dacht ik. Maar ik wilde er geen plastic laklaag op, ik wilde betere elektronica en een zo dun mogelijk bovenblad. Ze hebben toen zeven gitaren geleverd, waaronder een linkshandige voor Pablo.”