COLUMN

Hoezo herrie?

Jan de Jeu | 23 juli 2001


“Tot vanmiddag schat, gewone tijd?” Onze lippen raken elkaar en ik realiseer me dat ik daarbij van binnen nog steeds een warm gevoel krijg. Te oordelen naar de blik in haar ogen ervaart zij hetzelfde effect. Ze pakt haar tas en stapt uit. Het autoportier slaat dicht en ik ben alleen. Met mijn ogen volg ik haar heupbewegingen terwijl ze de trappen oploopt van het monumentale gebouw waarin zich haar werkplek bevindt. Vlak voor de deur kijkt ze achterom, lacht haar tanden bloot en zwaait. Ik zwaai terug en terwijl zij over de drempel stapt werp ik mij weer in het verkeer.

Nu de stem van mijn lief niet langer te horen is word ik me bewust van het geluid van de autoradio. De muziek, of liever gezegd de overspannen klinkende deejay, wordt voor de zoveelste keer deze morgen onderbroken door een filemelding en geïrriteerd zet ik de installatie helemaal uit. Ik realiseer me dat ik me de laatste tijd steeds meer ga ergeren aan de geluidsvervuiling om ons heen en dat ik steeds meer behoefte krijg aan rust. Met het uitzetten van de radio klinken nu de geluiden van buitenaf sterk door in het interieur. Een scala aan motorgeluiden, een voorbijrijdende tram, het brommen van mijn eigen voertuig, het specifieke geluid dat radiaalbanden maken wanneer ze voortrollen over de Rotterdamse kinderhoofdjes, claxongeluiden. Wachtend voor het stoplicht besluit ik toch nog maar een cd op te zetten om al deze ruis te neutraliseren. “Hell freezes over” van The Eagles. Tegen de tijd dat ik de parkeerplaats opdraai is “Hotel California” nog maar nauwelijks begonnen. Nadat ik de auto geparkeerd heb draai ik de contactsleutel terug zodat de motor afslaat maar de audio installatie nog wel stroom krijgt. Ik draai de volumeknop wat verder open en laat hetzelfde nummer nogmaals weerklinken. Hoewel het geluid niet te vergelijken is met dat van mijn huiskamerinstallatie baad ik mij desalniettemin genietend in de muziek.

Tot het moment waarop een vrachtwagen naast mij containers met wit wasgoed uit begint te laden. Uit zijn cabine klinkt blèrend het geluid van de volgens mij niet geheel juist op zijn zender afgestemde autoradio. Omringd door rammelende containers loop ik het ziekenhuis in waarbij ik op weg naar de polikliniek mijn pieper uit het rek pak. Vrijwel direct begint hij op irritant hoge toon enthousiast zijn werk te doen en ik haast me naar de dichtstbijzijnde telefoon om de oproep te beantwoorden. De vrouwenstem aan de andere kant van de lijn moet concurreren met het geluid van de op hoog volume spelende, (onzuiver?) op TMF afgestemde televisie die vlak naast de telefoon aan de muur hangt. Dat verliest zij maar omdat ik de stem herken en toch in de buurt ben beloof ik vervolgens even op haar kamer binnen te lopen.

Om daar te komen moet ik door een gang met aan weerszijden wachtruimtes en behandelkamers elk met hun eigen specifieke geluiden. Zo wordt Geriatrie gekenmerkt door op luide toon namen van patiënten afroepende artsen en verpleegkundigen. Ik bedenk me dat ik blij ben dat ik niet tijdens het geschreeuw van het “amandelknipuurtje” langs de Keel-, Neus-, en Oorafdeling hoef en duw de deur van de kamer open waar de verpleegkundige van het telefoontje verdiept is in de laboratoriumuitslagen op haar computerbeeldscherm. “Doe de deur achter je dicht, wil je? Het is zo’n herrie op de gang” Naast haar staat een onooglijk klein gifgroen radiootje ter grootte van een scheerapparaat dat in staat blijkt te zijn om het aantal decibels van de televisie op de gang verre te overtreffen. Hoezo herrie. Waarschijnlijk ziet ze het afkeurende in de blik die ik op de plastic ethervervuiler werp want ze verontschuldigt zich; “Ik ben bezig met het voorbereiden van het spreekuur en anders is het hier zo stil.”

Ze maakt geen aanstalten om het volume terug te draaien, ook niet wanneer ze me uit begint te leggen om welke reden ze mij even daarvoor gebeld heeft. Het radiootje vervormt, mijn oren doen pijn en mijn vingers jeuken om me met de fijnafstemming bezig te gaan houden tot ik me realiseer dat er op dat punt waarschijnlijk geen verdere winst te behalen zal zijn. Het enige dat ik kan doen is het gesprek zo kort mogelijk houden. Ik beloof de rapportage over de desbetreffende patiënt vandaag nog aan haar te zullen mailen en sprint vervolgens zo snel mogelijk de gang weer op. Bij het passeren van een wachtruimte klinkt zelfs TMF me op dat moment als muziek in de oren. In de gangen kom ik piepende bedden tegen die door irritant zoemende elektrische karretjes voortgetrokken worden. Glazen flessen rammelen in hun infuusstandaard, rubber zolen van schoenen knerpen en klompen van operatiekamerpersoneel klepperen over het overal aanwezige linoleum. Omdat het nog zo vroeg is zijn overal schoonmakers aan de gang; borstelend, dweilend, vegend en poetsend. Onder het motto “als er maar een snoer aanzit” gaat dit alles tegenwoordig met behulp van elektrische apparaten en allemaal hebben ze hun eigen irritante geluid. Komt er dan niemand op het idee om die dingen wat beter te isoleren? Klaarblijkelijk niet.

In de centrale hal is het al gonzend druk met converserende mensen. Daar bovenuit klinkt vrijwel continu de omroepinstallatie die meldt dat er voor iemand een taxi aangekomen is.
Bij de liften gearriveerd laat ik me met een stroom mensen meevoeren en om mij heen zie ik slechts bewegende monden die gezamenlijk een continue klankenbrij uitstoten. Hoewel ik me er voor af probeer te sluiten bereiken me zinnen als; “Kunt U voor mij twee indrukken?, Gaan we zo goed naar Cardiologie?, Heb je eigenlijk schoon ondergoed aangedaan?, Volgens mij moeten we niet naar boven maar naar beneden.” etc. Naast mij staat een puber met een walkman op. Het volume is dermate opgeschroefd dat ik het idee heb het gifgroene radiootje van daarnet weer te horen. Voor zijn gehoor is het waarschijnlijk al te laat want aan zijn gelaatsuitdrukking is niet af te lezen dat er enig walkmangeluid tot hem doordringt. Mijn pieper heeft plotseling zijn stem hervonden en ik worstel me door de opeengepakte menigte naar de aan de liftwand bevestigde telefoon om de oproep te beantwoorden. “Ja, ik ben onderweg.”

De lift stopt op mijn afdeling en ik glip als eerste tussen de deuren door en ik snel naar de ruimte waar over het algemeen de zaalarts zich op dit tijdstip bevindt. De deur staat open en moeilijk te definiëren onregelmatige flarden van geluid komen over de gang aan drijven. Het is de babyfoon die soms gebruikt wordt bij patiënten die een continue vorm van bewaking behoeven.Zelf heb ik thuis precies hetzelfde type en ik verafschuw het geluid dat het apparaat produceert. Juist omdat het alleen geluiden boven een bepaalde geluidssterkte oppikt val je, na een scherpe tik, midden in een al begonnen geluidsstroom waardoor je eigenlijk altijd schrikt. Daarna stopt het geluid dan weer net zo abrupt als het begonnen is. Ik weet niet of ik de enige audiofiel ben die er last van heeft maar ik word er gek van en als ik alleen thuis ben gebruik ik het apparaat dan ook nooit.

In horten en stoten wordt de stem van de patiënt door het bewakingsapparaatje opgepikt. Een vrouwenstem die….zingt? Maar dat is ……….Maria Callas. Tosca. “Is hij weer z’n geliefde operamuziek aan het draaien?” Ik draai me om en daar staat de zaalarts. “Prachtig hè? Wacht, ik zet hem wat harder. Moet je horen, dit is zo mooi. En op zijn kamer klinkt hij nog mooier” En met een verzaligde blik in haar ogen draait ze de geluidsterkte zo hoog mogelijk op. Het gekrijs is werkelijk niet om aan te horen. “En dat uit zo’n schattig klein groen radiootje. Leuk hè, alle patiëntenkamers krijgen er een.” Ik duw mijn vingers in mijn inmiddels tot bloedens toe geteisterde oren en begin te schreeuwen.

Badend in het zweet word ik wakker. “Wat is er schat?” vraagt mijn vrouw bezorgd. “Had je zo’n nare droom? Ik werd wakker van een schreeuw.” Geleidelijk kom ik terug in het hier en nu. “Hoe laat is het?” Mijn groenoogje draait zich naar haar nachtkastje en klikt het bedlampje aan. Door me op te richten kan ik over haar schouder meekijken. Ze ziet mijn blik en zegt; “Leuk hè, mijn nieuwe wekkerradiootje?.” Tegelijkertijd drukt ze op een knopje. Het gifgroene ding lijkt me toe te grijnzen terwijl het een bekend deuntje uitbraakt; “Hello, hello again. Life could be a dream sweetheart.”


EDITORS' CHOICE