Het is een warme zomeravond in augustus. De schuifdeur naar de tuin staat open en de avondkoelte die geleidelijk aan de warmte in de woonkamer verdringt maakt dat de temperatuur in huis steeds aangenamer wordt. Antoinette zit op het terras en onze kleine dreutel ligt boven in haar bedje te slapen. Na een hele dag met kwast en verf in de weer geweest te zijn heb ik eindelijk de tijd om even rustig van muziek te genieten. Ik trek een lade met cd’s open en laat mijn vingers over de ruggen van de cd doosjes glijden. Mijn keus valt op een oude cd van Stan Getz waarop hij samenwerkt met o.a. Astrud Gilberto. Hoewel ik “The girl from Ipanima” ook in andere uitvoeringen heb en haar uitvoering de meest bekende en voor sommige mensen daarmee ook de meest afgezaagde is, blijf ik haar versie enorm waarderen. Daarnaast is ook de rest van de cd niet te versmaden. Zeker bij het huidige, al dagen stabiele weertype is het de perfecte begeleiding van de avond van zo’n nog nazinderende warme dag.
Op het moment dat het eerste nummer begint sluit ik mijn ogen en laat ik mij meevoeren op de klanken van de muziek. Ik waan me in een jazzclub in het Brazilië van de zestiger jaren en zie op het podium naast Astrud en Stan o.a. ook nog Joao Gilberto. Het strand van Acapulco is op een steenworp afstand, het ruisen van de palmen…… Dat ruisen klinkt wel erg overtuigend. Je kunt het eigenlijk geen ruisen meer noemen. Het is meer kraken. Ik zucht. Natuurlijk weet ik waar dat geluid vandaan komt. Het is ons konijn dat zich tegoed doet aan zijn avondmaaltijd dat bestaat uit een stronk broccoli, een hard stuk knäckebröd en wat gemengde zaden. En zo te horen is het nu net begonnen aan het Scandinavische gedeelte van het menu. Crunch, crunch, crunch…. “The Girl from” …. crunch ….”goes walking and when”…..crunch……..”passes, each time she” ….. crunch…..crunch……”goes aaaaaah” …… crunch.
Nu ik het eenmaal gehoord heb kan ik deze innovatief improviserende ritmesectie ook niet meer uitbannen en langzaam aan begint het me te irriteren. Hier komt die prachtige vol aangeblazen solo van Stan Getz… En daar is het tongetje van ons konijn dat besloten heeft om zich na deze copieuze maaltijd uitgebreid te gaan laven aan het met Hellevoets leidingwater gevulde reservoir. In rap tempo likt het langs het gebogen stalen pijpje zodat bij ieder likje een klein druppeltje vrijkomt. Een klein druppeltje helpt niet tegen een grote dorst en dus zijn er veel likjes nodig. Dat is op zich niet erg. Kwalijker is dat ieder likje een scherpe, metalig hard klinkende, tik produceert. En een serie van die tikjes klinkt dan als een soort mitrailleursalvo door de kamer. Omdat met het likken het reservoir in beweging wordt gebracht beginnen tot overmaat van ramp ook de tralies van de kooi vervolgens nog mee te resoneren. Geweldig! Wie had het hier ook weer over rustig genieten van muziek?
Vervolgens besluit het konijn om in beweging te komen. Tenslotte was het daar eerder op de dag veel te warm voor. Bovendien stimuleert het de spijsvertering. Het springt op en begint verwoed te graven in het zaagsel waarbij het stof in het rond vliegt. Bezorgd kijk ik naar mijn tweeters. Die zitten wel op een grotere hoogte maar toch. Het konijn stopt even, kijkt me recht in mijn gezicht en hervat met hernieuwde energie het graaf- en opgooiwerk. Nu komt zelfs het geknars van mijn tanden boven de muziek uit. Dit heeft geen zin. Ik besluit om de sfeermuziek te laten voor wat het is. Terwijl ik de cd opberg vraag ik me af wat ik het best op kan zetten. Denk na Jan; bij welke muziek is dat konijn altijd rustig? Bingo; muziek van Miles Davis. Uiteraard niet bij de, door mij overigens ook zeer gewaardeerde, werken uit zijn funky periode maar wel bij de lyrische trompet uit zijn vijftiger jaren oeuvre. Ik ga weer zitten en op de eerste tonen van het prachtige “It never entered my mind” van de cd “Workin’ with the Miles Davis quartet” sluit ik mijn ogen om ze vrijwel direct weer wijd open te sperren. Het konijn probeert nu om een gat te graven in het harde plastic van de bodemplaat van het konijnenkot. “Beest, ga asjeblieft slapen” grom ik in mezelf terwijl ik er in gedachten een droge narcose aan toevoeg. Hoe kan dat dier ineens zo actief zijn, zelfs bij deze toch zeer relaxte Miles? Normaliter heeft die muziek toch altijd de beoogde uitwerking. Vertwijfeld pijnig ik mijn grijze hersencellen. Wat kan er dan nog meer werken? Juist; het ultieme middel!
Een cd met misschien wel de meest relaxte trompet die ik ken. Die van Chet Baker op het album “Chet” waarop hij op ontroerende wijze de meest prachtige romantische ballads speelt. De eerste langgerekte toon van “Alone together” bezorgt me meteen al kippenvel. Ook op mijn groenoogje heeft het impact. Ze draait haar hoofd even in mijn richting en we wisselen een blik van verstandhouding. Daarna verdiept ze zich weer in haar door de buitenlamp feeëriek belichte exemplaar van “De Hobbit”. En het konijn? Dat graaft onverdroten voort. Het lijkt alsof ze alle gedurende de dag opgespaarde energie in een halve avond alsnog wil verbranden. Ik neem de houding van het beeld “Le Penseur” van Rodin aan en haal me Winnie the Pooh voor de geest die tegen zijn voorhoofd aantikt terwijl hij zegt; “Think, think, think!” Het helpt niet. De herrie blokkeert mijn creatieve denkproces volledig.
In plaats daarvan komen er beelden boven van eerdere situaties waarin huisdieren een aanslag pleegden op mijn luistergenot of moet ik zeggen welbevinden. Zoals bijvoorbeeld die keer waarop de twee, inmiddels overleden, Siamese katers elkaar voor de zoveelste keer achterna zaten. Ik hoor in gedachten weer hoe ze op zolder eerst een rondje rennen. Op dat moment weet ik het al; daar komen ze! Vervolgens stormen ze de open hardhouten draaitrap af die naar de eerste verdieping leidt. Dat ze nooit van de gladde treden afgegleden zijn is iets wat ik tot op de dag van vandaag niet begrijp. Dan over de overloop en direct daarna de korte bocht naar links en de gedraaide trap naar de begane grond af. De trapkast werkt als een klankkast en versterkt het geluid van het geroffel van hun poten op de traptreden. Weer een korte bocht naar links, een sprintje tot aan de kamerdeur en daar stormen ze de woonkamer in. Aanvankelijk slippend over het gladde laminaat hervinden ze altijd weer hun balans en rennen ze naar links om elk met vier uitgestrekte poten en als stufjes sporen trekkende voetzooltjes net voor de leren bank tot stilstand te komen. Op deze keer na. Nu schieten ze niet naar links maar knallen rechtdoor.
Aan het eind van de route staat een groot stootblok; een van mijn toenmalige speakers, een grote vloerstaande Quadral. Terwijl de angst mij om het hart slaat zie ik de voorste opspringen en met vier wijd uitgespreide poten met uitgestoken nagels op het doek van de luidspreker af zeilen. Ergens op een hoogte tussen de bandtweeter en de middentonen weergever in. Mijn brul maakt dat hij de nagels direct weer intrekt en zich als een baksteen naar beneden laat vallen. Zoals altijd komt hij op zijn pootjes terecht. Nummer twee buigt van schrik af naar de oude route en komt met fel op en neer gaande borstkas tot stilstand vlak voor de bank. Een snelle inspectie van het luidsprekerdoek en van de conussen leert dat de kat waarschijnlijk niet eens in de stof gehangen heeft want er zijn noch in het doek, noch in de conussen beschadigingen te ontdekken.
De herinnering aan deze gebeurtenis is niet bevorderlijk voor mijn hartritme en ik moet mezelf dan ook inprenten dat deze gebeurtenis reeds lang geleden plaats gevonden heeft. Pas dan zakt de bloeddruk weer iets. Ik besluit om tijdelijk de strijd met het konijn op te geven en me strategisch terug te trekken naar het terras. Daar zal ik waarschijnlijk alleen de muziek nog maar horen. Ik pak de nieuwe Stereophile, werp een laatste kwade blik op het konijn dat vandaag werkelijk onvermoeibaar is en stap het terras op.
Nette kijkt op van haar boek en verwelkomt me met een: “ Moet je geen muziek meer luisteren? Kom je er bijzitten? Wat gezellig. Laten we een wijntje opentrekken.” “Goed idee”, antwoord ik waarna ik het audioblad op tafel werp en weer de woonkamer in stap. Chet blaast onverminderd verder en ook het konijn weet van geen opgeven. Uit de koelkast pak ik een Chardonnay die ik vervolgens van zijn loden hoedje ontdoe. Terwijl ik de punt van de kurkentrekker tegen de kurk aan druk en vervolgens langzaam draaiend de kurk laat binnendringen werp ik een doordringende blik op het konijn dat zich echter volledig ongevoelig toont voor dit soort subtiliteiten.
Gewapend met twee glazen en een gevulde koeler betreedt ik daarop weer het terras waar mijn lief mij opwacht. “Mmm, lekker” klinkt het terwijl ze haar boek dichtslaat en goedkeurend toekijkt hoe ik de wijn zorgvuldig in het glas doe belanden. Terwijl ik de fles terug zet in de koeler kijk ik nogmaals in de richting van het konijn. Dat ligt nu languit en produceert dus geen bijgeluiden meer. Mijn vrouw ziet mijn, inmiddels waarschijnlijk wat mildere, blik en verzucht; “Leuk hè, dat snuitje? En die oortjes!” “Mmm”, doe ik neutraal. Dan hef ik mijn glas en breng ik de geijkte toost uit; “Op ons.” In de avondstilte klinkt nog slechts de trompet van Chet en ik geniet van het moment. Dan wend ik mijn blik weer in de richting van de woonkamer en zeg; “Heb je trouwens je gedachten al eens laten gaan over de vraag hoe je de komende Kerst wilt vieren? Voor je het weet is het zo ver.”