A Song for Francesca
Gothic Voices
D´amor ragionando
Mala punica
Ecco la primavera
Che ´l cor fa ralegrare,
Temp`è d´annamorare
E star con lieta cera
In Boccaccio´s Decamerone zingen en dansen jongeren iedere dag ballata´s. Wellicht heeft ergens op het platteland, ver weg van de om zich heen grijpende pest, dit Ecco la primavera, een ballata van Francesco Landini, geklonken. Wie anders immers dan hij zal er de eerste plaats hebben ingenomen? Wie kende hem niet: de man met zijn orgeltje die met zijn prachtige ballata´s en nieuwe muziek de harten wist te raken van zo velen. Onder zijn publiek bevonden zich mensen uit de gegoede en geletterde burgerij en de intelligentsia.
Giovanni Gherardi da Prato schetst in zijn Il paradiso degli Alberti uit 1420 een soortgelijk tafereel en brengt ons in een tuin ergens in de heuvels rond Florence. We lezen er warempel een verslag van het optreden van deze belangrijke componist uit het Trecento zoals de Italianen hun 14de eeuw noemen. Da Prato beschrijft hoe de inmiddels blinde Francesco de gasten vermaakt met zijn kunsten op het organetto. Gedurende zijn onnavolgbaar spel zwijgen de vogels om vervolgens na de muziek los te barsten in een prachtig gezang. Een zoet en wat overdreven verhaal wellicht, maar een verhaal dat ons in elk geval een redelijk betrouwbaar beeld geeft van de charismatische muzikant die oorspronkelijk in de kronieken als Francesco degli organi (vanwege zijn onafscheidelijke orgelportatief) te boek staat, maar in een ander stadskroniek door zijn achterneef Cristophori als van Landini wordt genoemd. Francesco Landini dus; de man die van alle markten thuis was: hij schreef poezie, ontwierp en bouwde zelf zijn instrumenten en was goed op de hoogte van de wetenschap en filosofie. Eén van de kleurrijke mannen uit het Trecento met de literaire gloed van Dante, Petrarca en Boccaccio, de schilderkunst van Giotto en de bouwkunst van Brunelleschi.
Landini, de man ook die de ballata in navolging van het geleerde madrigaal tot een meerstemmig geheel heeft ontwikkeld. De ballata: van oorsprong een danslied, groeide gaandeweg uit tot de meest populaire vorm van muzikaal voorgedragen poezie en bestaat uit vier delen in de tekst en twee muzikale delen: de reprisa (refrein), twee korte strofen volgen met nieuwe tekst en muziek, waarna de oorspronkelijke muziek van het refrein klinkt, maar met een andere tekst, tenslotte wordt de ballata afgesloten met de oorspronkelijk reprisa. De teksten zijn over het algemeen een uiting van hoofse gevoelens en persoonlijke overdenking.
Landini´s muziek, en eigenlijk de gehele trecentomuziek stond fors onder invloed van de gelijktijdige Franse Ars Nova muziek, maar kreeg gaandeweg toch een geheel eigen sfeer: naast de grotere vrijheid van het stemgebruik werd de metriek anders, de melodische lijnen werden vloeiender in vergelijk met de korte motieven van de Franse tijdgenoten. Het maakt de Italiaanse muziek uit deze tijd opener en toegankelijker dan de Franse. Het streven van zowel de Franse Ars Nova componisten als de Italiaanse bestond voor een groot deel erin de ritmiek steeds verder te verfijnen en te differentieren, een proces dat uiteindelijk uitmondde in een ritmische complexiteit dat tot lang erna niet meer werd geevenaard. Deze late Ars Nova muziek noemen we ook de Ars subtilior. Aan het hof van Visconti in Pavia, dat sterk verbonden was met de Franse gebieden, kreeg de trecentomuziek haar uiteindelijke en onmiskenbare Italiaanse accent door het samengaan van de complexe Franse ritmiek en de zoete Italiaanse, soms wat lamenterende melodie. Het maakt de late trecentomuziek zo uniek met een structuur die bestaat uit een onafhankelijke beweging van de verschillende stemmen met onderling vaak een andere maatsoort en waarbinnen syncoperingen optreden; in de samenklank ontstaan hierdoor vaak lange spanningen die pas aan het slot oplossen.
Natuurlijk waren er voor, na en naast Landini meer componisten. Jacopo da Bologna vierde triomfen net voor Francesco, of Matteo de Perusio en Magister Zacharias, maar de grote tijd van de trecentomuziek ligt toch na het midden van de eeuw door toedoen van Landini, wiens faam tot over de alpen strekte en veelbelovende en avontuurlijke musici aantrok zoals de Luikenaar Ciconia. Italie met zijn internationale klank lokte. Hier kon men wat leren; hier bruiste het van de vernieuwingen. Als we nu naar de wonderlijke klanken van de trecentomuziek luisteren is het niet zo vreemd te bedenken dat velen de lange reis ondernamen om er de nieuwste ontwikkelingen van nabij te kunnen meemaken.
Het reconstrueren van deze muziek is niet zo gemakkelijk. De oude notaties, de complexe structuur met haar wonderlijke ritmiek, de vreemde intervallen met de bewuste en (soms) onbewust wringende samenklanken of de razend moeilijke syncopen die het de zangers niet gemakkelijk maakt.
Een aantal jaren geleden verscheen in rap tempo een groot aantal opnamen. Helaas waren daaronder nogal wat missers, varierend van goedbedoelde pogingen zonder gedegen studie van de uitvoerenden tot regelrechte kitsch. Gelukkig ook uitzonderingen natuurlijk.
Allereerst de cd van de Gothic Voices die de aandacht in 1988 wekte, lang voordat het gekissebis losbrak in de oude muziekwereld over moedertaal theorieen en andersoortige onderwerpen. Toegegeven: het klinkt nu misschien iets te mooi en net iets te gepolijst, maar het enthousiasme straalt er nog altijd vanaf. Het nauwgezette onderzoek van Christopher Page heeft voor velen (luisteraars en musici) de weg vrijgemaakt in de tot dan toe vrij onbekende trecentomuziek. De zorgvuldigheid die deze productie kenmerkt blijft tot op vandaag verheven boven elke verdenking en de Gramophone award die deze opname kreeg blijft actueel en verdiend.
Het ensemble Mala Punica zorgde in de oude muziekwereld voor een regelrechte schok. Natuurlijk: Jill Feldman, Kees Boeke of Pedro Memelsdorf; wie kende ze niet? Maar wat hier werd neergezet was toch echt ongehoord. Discussies verstomden, nieuwe deden al weer de ronde. Wie deze cd beluisterd zal zich inderdaad verbazen wat er met deze muziek mogelijk is. Onverwachte samenklanken ontstaan, mede door het geraffineerde gebruik van fluit, organetto en vedel en Feldman´s angstaanjagende zuiverheid. Soms lijkt even alles bevroren en stil te staan om vervolgens weer bijna extatisch te exploderen. Bijzonder is ook de ongebruikelijk (maar passend in de Ars subtilior) hoge stemming die de hypothese aannemelijk maakt dat de kleine instrumenten de zang in hun eigen bereik begeleiden en zo de geraffineerde polyfonie van deze muziek beter doet uitkomen. Misschien is deze benadering bij de eerste kennismaking de minst toegankelijke, maar aan de andere kant de meest intrigerende, zeker ook omdat deze cd juist de meest interessante tijd van het trecento belicht: de Ars subtilior of de neo Stillnovo. In één woord: een zinderende opname!
A Song for Francesca
Gothic Voices
Hyperion 66286
D´amor ragionando
Mala punica
Arcana A22