REVIEW

Purcell

Sander Mijnster | 28 december 2000

The Fairy Queen - Amsterdam baroque orchestra & choir o.l.v. Ton Koopman
Dido and Aeneas – Les Arts Florissants o.l.v. William Christie

Henry Purcell (1659-1695) heeft in de muziekgeschiedenis lang en ten onrechte een beetje in de schaduw van zijn opvolger Händel gestaan. Wellicht had hij inderdaad een tweede Händel kunnen worden als hij niet zo vroeg gestorven zou zijn. Zijn oeuvre is dan ook niet zo groot, maar daarom niet minder van kwaliteit. Integendeel: nadere bestudering van Purcell´s werk dwingt ons tot een ander en milder oordeel. Luisteren wij bijvoorbeeld naar zijn Anthems en Services die van een ongekend hoge kwaliteit zijn of zijn Royal Odes die van zijn oorspronkelijke geest getuigen. Zijn muziek is een smeltkroes van stijlen en stijlelementen, en zijn geniale geest wist uit deze gecompliceerde stijllegering een oeuvre te scheppen dat een volkomen eigen karakter heeft.
Het is daarom onbegrijpelijk dat zelfs de Engelsen eeuwenlang geen benul hebben gehad welk een schat zij bezaten in de muziek van de componist die tijdens zijn leven de British Orpheus werd genoemd. Mede door de inspanningen en navorsingen van oude muziek specialisten is inmiddels het tij voor zijn muziek gelukkig gekeerd, en is zijn werk ook weer veelvuldig in de concertzaal te horen.
Ook op de cd is er geen gebrek aan goede uitvoeringen, zoals de onderstaande uitvoeringen van twee van zijn belangrijkste opera´s.

The Fairy Queen.

The Fairy Queen is een semi-opera gebaseerd op Shakespeare´s “A Midsummer Night´s Dream”. Op het toneel verschijnt, vaak in een rap tempo van komen en gaan, een bont gezelschap van feeen, elfen, stotterende dichters, hertogen, goden, Chinese en andere personages. Een werk als The Fairy Queen (en eigenlijk iedere opera) is natuurlijk bedoeld voor het theater. Een plaatopname is altijd een beetje behelpen door het ontbreken van het visuele aspect. Op de cd zijn de snel wisselende handelingen soms wat moeilijk te volgen, en zeker bij de eerste kennismaking is het tekstboekje geen overbodige luxe.
Dit bezwaar bij een operaopname waarin veel solisten fungeren ondervangt Ton Koopman door voor een afwisselende vocale cast te kiezen. En zo fungeren hier twaalf koorleden van het Amsterdam baroque choir als solist, naast de professionele solisten als sopraan Catherine Bott (luister eens naar haar Ye gentil spirits: kostelijk!), de tenor Jeffrey Thomas, en de bas Michael Schopper. Deze gedurfde en eigenzinnige aanpak mag er beslist zijn: spontaan en uitermate levendig! Misschien is de uitvoering niet overal perfect (sommige leden van het koor zijn net niet helemaal rijp voor een solistenrol), maar door de altijd gedreven Koopman is dit een opname waarvan de speel - en zingvreugde afstraalt. En dat is meteen de kracht van deze opname, en ook de kwaliteit van Ton Koopman en zijn mensen, die toch altijd kans zien om tot een heerlijk en spannend resultaat te komen.

Bij vergelijk met de uitvoering van Christie (Harmonia-Mundi) valt op dat de tempi bij Koopman soms aanzienlijk lager liggen. Het prachtige “Now the night”, gezongen door de voortreffelijke sopraan Anne Grimm en het Amsterdam baroque choir krijgt hierdoor een prachtige vloeiende beweging en is dusdanig ontroerend dat je deze uitvoering alleen al hiervoor niet snel zult willen missen. Andere voorbeelden van Purcell´s genialiteit in deze opera zijn het dromerige “If love is a sweet passion”, het droevige “The Plaint”, de uitbundige kolder in de eerste akte met de dronken dichter of het “Sing while we trip it” in de tweede akte. Eigenlijk is The Fairy Queen een aaneenschakeling van de mooiste melodieen en invallen zodat je voortdurend op het puntje van je stoel zit, zeker in deze heerlijke uitvoering.
Natuurlijk dirigeert Koopman ook bij deze opname vanaf het klavecimbel, en dat staat als altijd weer garant voor de nodige kostelijke momenten door zijn rijk geornamenteerde continuo spel. Op zijn eigen en onnavolgbare wijze zet hij zo de colaraturen van de solisten kracht bij.

Naast de opname van Gardiner en Christie (het wachten is op Paul McCreesh) is deze opname van Koopman denk ik de meest bevredigende. Adriaan Verstijnen verzorgde de opname, die werd gemaakt in het Schloss Herrenhausen. En zoals we dat van Verstijnen gewend zijn is de technische kant van het verhaal weer een voorbeeld van verfijning en sfeer.

Dido & Aeneas

Er bestaat nogal wat onzekerheid omtrent de Dido and Aeneas. Van de proloog resteert slechts de tekst, en ook verderop ontbreken er noten. Lang werd aangenomen dat het stuk werd geschreven in 1689 voor een meisjeskostschool, maar recent onderzoek toonde aan dat het stuk hoogstwaarschijnlijk al eerder aan het Engelse hof werd gespeeld. Als we de opmerkelijke overeenkomst met de Venus and Adonis van Purcell´s leermeester John Blow in oog nemen, is het aannemelijk dat ook de Dido van Purcell paste in de traditie van de Engelse masque, een soort van Gesammtkunstwerk waarbij het publiek participeerde en dat een feestelijk gebeuren was waarbij mime, dans, dichtkunst, kostuum –en decorkunst met de muziek hand in hand ging. Bezoekers van het festival oude muziek enkele jaren geleden zullen zich nog een reconstructie herinneren van deze kunstuiting, die ten tijde van Blow en Purcell floreerde.
Ook vandaag is deze mini-opera van Purcell nog altijd zeer geliefd. Librettist Tate laat de Vergiliaanse held Aeneas hier optreden als lijdend voorwerp, die zich heen en weer laat slingeren tussen de wil van de goden en zijn liefde voor Dido. In haar, Dido, herkennen we de echte heldin van de opera. Aan haar sterke gevoelens voor Aeneas geeft zij niet toe, daar ze beseft dat zijn lot in de sterren geschreven staat en is voorbestemd om verder te reizen en de stamvader van de Romeinen te worden. Haar liefde is echter te vurig en haar eenzaam lot drijft haar uiteindelijk naar de uiteindelijke uitweg: de dood. Voorafgaande aan deze tragische afloop zingt Dido haar klaagzang: “When I am laid in earth” – en hier hebben we het hoogtepunt van de opera, en waarschijnlijk het aangrijpendste lamento uit de gehele muziekgeschiedenis. Het ingetogen koor sluit af met de oproep aan de liefdesgoden om bloemen te strooien op Dido´s graf.

William Christie nam met zijn Les Arts Florissant voor Harmonia Mundi al eerder, in 1986, de Dido op. Zijn nieuwe platenmaatschappij Erato laat hem opnieuw aan het woord in een nieuwe opname. En terecht, want aan het woord is Christie…inmiddels wat jaren verder is zijn orkest dusdanig lenig en perfect geworden en zingt zijn koor met alle kleur die je maar kunt wensen. De solisten doen de vorige cast in alle opzichten snel vergeten, met misschien als enige uitzondering van de toverkol van het verhaal, toen gezongen door het enfant terrible in de oude muziek, Dominique Visse. Zijn prestatie indertijd blijft onvergetelijk. Gelukkig zijn er opnames te over waarin we hem nog kunnen horen. De Dido die Veronique Gens hier neerzet is meesterlijk en zal niet snel overtroffen worden, haar lamento is zo prachtig beheerst en eerlijk dat het je doet beseffen dat je Purcell niet zomaar kan laten zingen door de eerste de beste operazangeres. Purcell´s muziek heeft nu eenmaal een eigen idioom, dat veel ervaring, onderzoek en expertise in de oude muziek vereist. Veronique Gens heeft heel wat ervaring opgedaan bij specialisten als Christie, Philippe Herreweghe en Marc Minkowski om er een paar te noemen, en samen met de andere solisten uit deze cast behoort zij tot de absolute top in dit genre, en dat hoor je!

De opname tenslotte roept uitstekend de sfeer van het Théâtre Massy van Essonne op, met een intieme en mooi droge weergave van Christie´s kleurrijke orkest. Dit is muziek waarbij mijn ESL´en het prima naar de zin hebben, en nog beter als anders hun best lijken te doen voor hun baasje.

The Fairy Queen
Erato 985072

Dido and Aeneas
Erato 984772






EDITORS' CHOICE