Klik hier voor deel 1
Klik hier voor deel 3
Klik hier voor deel 4
Elke ontwikkeling kenmerkt zich door periodes of tijdperken. Voor geluidsweergave geldt dit ook. Van analoog naar digitaal, van mono naar tweekanaals stereo of zelfs meerdere kanalen. Van een matrix-codering naar een discreet formaat enz. In dit tweede deel van de artikelreeks ‘Surroundformaten’, gaan we over van het analoge naar het digitale tijdperk en richten we ons iets meer op de ‘multichannel formats’ voor de thuisgebruiker. De formaten DVD-Audio (MLP) en SACD (DSD) zijn hier overigens bewust buiten beschouwing gelaten.
Van analoog naar digitaal...het nieuwe tijdperk.
Het is het jaar 1982. Het Nederlandse bedrijf Philips, dat al sinds 1974 bezig was met het onderzoeken van de mogelijkheden om audio-informatie vast te leggen op een optische drager, verraste vriend en vijand toen het in 1982 in Japan de CD aan de wereld liet zien. Met de eerste Philips CD100 CD-speler was het voor het eerst mogelijk om thuis te genieten van digitale audioweergave. De CD heeft een dynamisch bereik van 96 dB, geluid staat opgeslagen in de vorm van 16 bit PCM (Pulse Code Modulation), een audiosample heeft een woordlengte van 16 nullen/enen die 44.100 maal per seconde worden gelezen. De ‘kenners’ verguisden het systeem (vooral de scherpe ‘digitale’ klank van de eerste CD-spelers en CD’s waren hier debet aan), maar de massa liet zich gemakkelijk verleiden en al snel begon de CD aan haar opmars. Digitaal was het sleutelwoord en de filmindustrie mocht natuurlijk niet achterblijven op de ontwikkelingen en trends op het digitale terrein.
Het mag dan eigenlijk ook vreemd heten dat juist de introductie en populariteit van CD niet de daadwerkelijke aanzet is geweest tot de ontwikkeling van digitale surroundformaten zoals ‘Dolby Digital’ of ‘DTS’. Die eer ligt geheel in handen van de standaardisering van HD-TV die rond 1987 in de Verenigde Staten speelde. Vier of meer kanalen werden als gewenst gezien door de personen die aan de leiding stonden van de standaardisering en alhoewel de techniek van de CD voor handen was, bleken de technische specificaties van ditzelfde product tekort te schieten. Het door Ray Dolby in 1965 opgerichte bedrijf ‘Dolby Laboratories’ was al sinds 1972 de trendsetter op het gebied van filmgeluid voor de filmindustrie, zoals is te lezen in het eerste deel van dit artikel en mocht zich dan ook verheugen op de ontwikkeling van een nieuwe audio codering. Twee generaties van hun ‘perceptual coding’ systeem gingen vooraf aan Dolby’s meest bekende audiocodering: AC-3. Alhoewel het uitgangspunt HD-TV was, bleken de commerciële bioscopen met het formaat aan de haal te gaan, de adoptie van het nieuwe surroundformaat was een feit.
Zes jaar bleek nodig te zijn om te komen tot dit digitale surround-systeem maar in 1992 was het dan zover: Tim Burton’s ‘Batman Returns’ was de film en ‘Dolby Stereo Digital’ (DSD) was het formaat. 6 Discrete kanalen lagen digitaal (optisch) op 35mm celluloid vastgelegd, naast het analoge ‘Dolby SR’, een standaard die tot op vandaag nog altijd op de filmprint te vinden is naast de digitale geluidstrack. De zes discrete kanalen bestaan uit een linker en rechterfront kanaal, twee surround kanalen en een “Low Frequency Effects” kanaal, simpelweg LFE.
In nog geen twee jaar tijd waren ruim 50 films voorzien van een ‘DSD’ surroundtrack, ruim 600 bioscopen verspreidt over 27 landen waren DSD-compatible. ‘Dolby Stereo Digital’ bleek dus een groot succes en het zou niet lang meer duren voordat ook de consumentenmarkt overspoeld zou worden met DSD-compatible geluidsapparatuur, alhoewel de benaming voor de consumentenmarkt uiteindelijk niet ‘Dolby Stereo Digital’ werd, maar simpelweg ‘Dolby Digital’. In 1995 kwamen de eerste Dolby Digital audiotracks beschikbaar op het LaserDisc formaat, later via het medium DVD.
Dolby Digital wordt dikwijls verward met een 5.1 surroundtrack maar dit is niet in alle gevallen juist. De benaming Dolby Digital staat voor een audio codering en vertelt niets over het aantal kanalen dat in de datastream verwerkt is. Zowel mono, stereo als 5.1 is technisch gezien mogelijk. ‘Dolby Digital 2.0’ en ‘Dolby Digital 5.1’ zijn de meest voorkomende opties. In het geval van ‘2.0’ zijn de twee kanalen vaak Dolby ProLogic geëncodeerd.
In 1999 bracht Dolby Laboratories hun laatste innovatie op de markt. Het surroundveld werd uitgebreid met een extra surroundkanaal áchter de luisteraar, om zodoende bepaalde ‘pans’ (overgangen) van geluiden van voor naar achter beter te laten verlopen. Tezamen met een andere drijvende kracht binnen de wereld van filmgeluid, George Lucas, was het de eer aan ‘Star Wars I: The Phantom Menace’ om als eerste het nieuwe formaat ‘Dolby Digital EX’ aan de wereld te tonen. ‘Dolby Digital EX’ is een 5.1 surroundformaat, waarbij in de twee surroundkanalen een derde kanaal ligt verborgen middels een matrix-codering. Alhoewel het surroundformaat dus tot 7 kanalen kan bevatten, wordt het 7e (rear-)signaal dus uit de originele 6 discrete kanalen gefilterd (en wel specifiek uit de 2 surroundkanalen).
Compatibiliteit is altijd een groot toverwoord geweest binnen de Dolby-familie. Of de consument nu een complete ‘state-of-the-art’ surround set-up heeft staan of liever zijn films in tweekanaals stereo, of zelfs geheel in mono wil bekijken, ‘Dolby Digital AC-3’ maakt het mogelijk. De truc heet ‘downmixing’, een functie die elke AC-3 decoder bezit en waarmee het mogelijk is om elke datastream aan te passen aan de huiselijke omstandigheden. De decoder kan niet van een 2.0 een 5.1 soundtrack maken, maar de 2.0 track wel in Dolby ProLogic weergeven over alle kanalen.